juridische zaken
juridische zaken
verband houden met:
de vervanging van archiefbescheiden,
bedoeld in artikel 7;
de overbrenging van archiefbescheiden
naar een archiefbewaarplaats, bedoeld
in de artikelen 12 en 13;
de opneming van archiefbescheiden als
bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder
3°, in een archiefbewaarplaats, of;
het beheer van archiefbescheiden die in
een archiefbewaarplaats berusten, met
uitzondering van het ter raadpleging of
gebruik beschikbaar stellen van
zodanige archiefbescheiden.
De WBP heeft dus, in tegenstelling tot
zijn voorganger de WPR, ook betrekking
op al overgebrachte archieven en
daarmee gevolgen voor de archivarissen.
Eric Ketelaar heeft ons van een stappen
plan voorzien om die gevolgen voor de
eigen dienst te kunnen bekijken. Die
informatie alsmede de plannen van ver
schillende collegadiensten vindt u op de
website van DIVA.
Naast de al genoemde wetten zijn er tal
loze andere bepalingen betreffende
openbaarheid en de beperking daarvan
in allerlei afzonderlijke wetten, zoals:
de Wet op de gemeenschappelijke
basisadministratie;
de Wet op de justitiële documentatie en
verklaringen omtrent het gedrag (WJD);
de Wet op de politieregisters (Wpoir);
de Wet op de inlichtingen- en veilig
heidsdiensten (WIVD);
de Wet op de geneeskundige behandel
ingsovereenkomst (WABO)
de Wet op de bijzondere opneming in
psychiatrische ziekenhuizen;
de Handelsregisterwet;
de Kadasterwet;
art. 8 EVRM.
In de meeste gevallen gaat het om per
soonsregistraties, waardoor die wetten
onlangs allemaal weer zijn aangepast aan
de WBP. Het systeem van al deze wetten is
echter niet sluitend; soms zijn ze tegen
strijdig aan elkaar. Kenmerk is verder dat
veel van deze wetten bepalingen kennen
inzake het verwijderen van gegevens uit
een registratie. Zolang dit inderdaad
wordt geïnterpreteerd als verwijderen is
er niets aan de hand. Maar soms houdt
dit in vernietigen, en dat komt in strijd
met het cultureel en historisch belang.
Dit geldt met name voor de Wet op de
geneeskundige behandelingsovereen
komst en de Wet op de politieregisters. De
laatste levert met name problemen op ten
aanzien van de dag- en nachtrapporten.
Maar hiermee raken we inmiddels wat
verwijderd van de openbaarheid, hoewel
dat wat vernietigd is natuurlijk nooit
meer openbaar kan worden.
In de Archiefwet en de uitwerking daarvan
komen nogal wat vage begrippen voor
zoals persoonlijke levenssfeer, onevenredi
ge bevoor- en benadeling, persoonlijk ver
sus algemeen belang, het belang van de
gestelde beperking versus het belang van
degene die bepaalde documenten wil raad
plegen en gebruiken. Deze termen laten
nogal wat ruimte in de toepassing van de
regels. Om te voorkomen dat iedere
archiefdienst zijn eigen interpretatie geeft
aan de regels is het nuttig om te streven
naar eenduidige kaders. Je zou haast
denken dat dat goed gelukt is, want het is
opmerkelijk dat deze ruim te interpreteren
regels niet tot veel rechtszaken hebben
geleid, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de
regels van de WOB.
In 1995 dacht Eric Ketelaar nog dat de
verkorting van de overbrengingstermijn
en de daarvan te verwachten grotere
hoeveelheid beperkingen van de open
baarheid tot een groter aantal procedures
zou leiden. Ook dat is niet het geval.
Toch zou het ter verduidelijking van
sommige zaken wel goed zijn als er wel
geprocedeerd zou worden. In het
verleden is hierdoor toch duidelijkheid
geschapen op bepaalde punten.
Voorbeelden zijn:
de King-Konguitspraak (ARRvS 2 janu
ari 1986), waarbij werd vastgesteld dat
privacy alleen ziet op levende perso
nen, niet op overleden personen of
nabestaanden;
het Moederheilarrest (HR 1994), waar
bij de Archiefwet werd getoetst aan art.
8 van het EVRM (de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer): het belang
van een kind om te weten wie zijn ou
ders zijn weegt zwaarder dan het
belang van de persoonlijke levenssfeer
van de ouders);
uitspraak van de Nationale Ombuds
man in 1998 (rapport 1998/440) met
betrekking tot de WOB over bouw-
dossiers die nog bij de gemeente
Enschede lagen. Voor het opzoeken
van een dossier wilde de gemeente
30,00 in rekening brengen aan leges.
De ombudsman stelde degene die
daarover geklaagd had in het gelijk: de
gemeente mocht geen legeskosten
berekenen voor de inzage.
Tot slot nog een paar opmerkingen uit de
praktijk. De archivaris verdedigt door
gaans zo groot mogelijke openbaarheid en
zal proberen zo weinig mogelijk beper
kende bepalingen in huis te halen. Als dat
lukt is de archivaris tevreden, maar soms
gaat die openbaarheid een bezoeker te ver.
Dat overkwam ons laatst toen iemand ons
liet weten dat hij het ongepast vond dat
het archief van het Armbestuur tot 1965
openbaar is, terwijl hij daarin zomaar
gegevens over ouders van dorpsgenoten
kon vinden (voor de duidelijkheid: niet
vallend onder WBP). Dit geeft misschien
ook wel aan dat privacy in een dorp, waar
zeker de oudere bevolking elkaar nog alle
maal kent, anders kan worden
gewaardeerd dan in een grote stad.
Een ander punt: bij particuliere
archieven gelden niet de regels van de
Archiefwet. In het algemeen zal de
archivaris streven naar een ruime open
baarheid. Nu bleek bij ons, maar het zal
op meer plaatsen zijn gebeurd, dat in het
verleden bij particuliere archieven vaak
ten aanzien van de beperkende bepalin
gen in de akte werd opgenomen:
'overeenkomstig het in de Archiefwet
bepaalde' en dat had dan betrekking op
de termijn van vijftig jaar. In dit speci
fieke geval wilde iemand een dossier
inzien waarin stukken zaten over de peri
ode 1920-1960. Naar de regels van nu al
lang openbaar, maar niet volgens de akte.
In dit geval was toestemming nodig van
de schenker. Na overleg met de schenker
is de termijn teruggebracht tot twintig
jaar. Maar zo zullen er ongetwijfeld in
veel archiefbewaarplaatsen van dit soort
beperkende bepalingen zijn. Een pleidooi
om de akten daar zo nu en dan eens op
na te lopen is al eerder gedaan, maar het
kan denk ik geen kwaad dat hier nog
eens te herhalen.
In het algemeen kan denk ik ook gecon
stateerd worden dat er enige koudwater
vrees is geweest, met name ten aanzien
van oorlogsarchieven. Die zijn nog steeds
vaak in hun geheel niet openbaar, terwijl
bijvoorbeeld in verenigingsarchieven
nogal wat inventarisnummers met docu
mentatie voorkomen: gedrukte pamflet
ten, brochures en krantenknipsels. Ook
hiervoor zou het nuttig zijn in overleg te
treden.
Dan kom ik nog even terug op de door
een onderzoeker te tekenen verklaring als
hij niet-openbaar archief wil inzien. Eén
van de standaardvoorwaarden is meestal
dat de onderzoeker toezegt een eventuele
publicatie eerst ter goedkeuring te zullen
voorleggen aan de archiefdienst. Bij die
bepaling kun je twijfels hebben. Zo
speelde in 1972/1973 het geval waarin
iemand inzage wilde in archiefmateriaal
van het RIOD (Dick Verkijk: de omroep
in oorlogstijd), dat tijdelijk was uit
geleend aan het ARA. Daar werd hem de
verklaring voorgelegd ter tekening. Dit
heeft hij geweigerd, omdat hij meende
dat het voorleggen ter goedkeuring een
ontoelaatbare vorm van censuur was.
Jammer genoeg heeft hij in deze zaak
geen beroep aangetekend en is dit geen
rechtszaak geworden, want het zou inte
ressant zijn daarover een beslissing te
krijgen. Hetzelfde werd aangevoerd door
een deel van de leden van de
Projectgroep Openbaarheid in het rap
port 'Slechts bij uiterste noodzaak' (mei
1997). Dit was een projectgroep,
ingesteld door de algemeen rijks
archivaris, met opdracht onder andere
het zo veel mogelijk wegnemen van
belemmeringen en onduidelijkheden
met betrekking tot de openbaarheid,
vastlegging van procedures en
duidelijkheid scheppen voor de klant. De
projectgroep bestond uit zeven leden,
onder wie vier juristen die unaniem van
mening waren dat hier sprake was van
censuur.
Je zou in plaats van de toestemming tot
het voorleggen van de beoogde tekst ook
kunnen denken aan de eigen verant
woordelijkheid van de onderzoeker. Die
is dan gebaseerd op het Burgerlijk
Wetboek en op het Wetboek van
Strafrecht. Al in de jaren tachtig was er
een commissie die meende dat een
strafrechtelijke sanctie of in het alge
meen strafbepalingen in de Archiefwet
niet nodig waren. Voorzover er sprake is
van smaad of de aantasting van goede
naam en eer kan worden volstaan met
het Wetboek van Strafrecht. Bij enige
andere vorm van benadeling kan
geageerd worden uit onrechtmatige daad
en schadevergoeding gevraagd worden.
Bovendien: als er door een bepaalde
onderzoeker misbruik wordt gemaakt
van het door de archiefdienst
geschonken vertrouwen door een niet
toegestane publicatie, kan de archief
dienst zich jegens hem beroepen op art.
17, tweede lid: inzage kan worden
geweigerd omdat de stukken niet veilig
kunnen worden toevertrouwd (kwestie
van toegankelijkheid!). Alleen is het
'kwaad' dan al wel geschied.
Er is overigens één uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdam waarbij een
onderzoeker werd veroordeeld die zonder
de vereiste toestemming onderzoeks
gegevens van het ministerie van Justitie
had gepubliceerd (8 juli 1993). Hierover
is echter niet verder geprocedeerd en er is
dus geen uitspraak in cassatie geweest.
Overigens zou hier ook een onderscheid
gemaakt kunnen worden naar de soort
gegevens en de soort beperking. Bij de
introductie van de nieuwe Archiefwet in
1995 meende Eric Ketelaar ook al dat het
voorleggen van een publicatie vooraf
niet altijd nodig zou zijn; dit had dan
betrekking op persoonsinformatie en de
wijze van verzamelen.
Het citaat waarmee ik wil afsluiten is
afkomstig uit een artikel van Leo Damen,
hoogleraar publiekrecht in Groningen,
dat hij in 2000 schreef voor het
Nederlands Juristenblad naar aanleiding
van de Peper-bonnetjes. Weliswaar ging
het hier over de WOB en niet over de
Archiefwet, maar de strekking geldt voor
ons allemaal: weg met die overgebleven
geheimhouderij, hier met die informatie.
18
19
Andere wetgeving
Jurisprudentie
De praktijk
Censuur
Gineke van der Ree is werkzaam bij het Rijksarchief
in Noord-Brabant. Dit artikel is gebaseerd op een
lezing, uitgesproken ter gelegenheid van het sympo
sium 'Archief en recht - recht en archief op 3 oktober
2002.
archievenblad
februari 2003
februari 2003
archievenblad