juridische zaken 16 uridische zaken Openbaarheid en archieven Door Gineke van der Ree* Openbaarheid van archieven, de regels en de wet. Voor de meesten van u zou dit een overbodige inleiding moeten zijn. Immers: niet alleen wordt iedereen geacht de wet te kennen, maar een archivaris wordt natuurlijk helemaal geacht de Archiefwet, en tegenwoordig ook de Wet openbaarheid van bestuur en de Wet bescherming persoonsgegevens te ken nen. Maar voor degenen die niet aan archieven gewend zijn, of bij wie het alle maal misschien een beetje is weggezakt, zal ik in het kort de belangrijkste regels met betrekking tot de openbaarheid de revue laten passeren, opdat u allemaal weer helemaal bij de les bent. Overigens zeggen geschreven regels op zichzelf niet zoveel; ze krijgen pas hun betekenis als ze worden toegepast. In verband met de openbaarheid van archieven is de Archiefwet wel de wet waar de archivaris het meeste mee te maken heeft. Daarom nu eerst in het kort het systeem van de Archiefwet. Uitgangspunt van de Archiefwet is: zo groot mogelijke openbaarheid, want zonder openbaarheid is benutting onmogelijk. Dat betekent naar de huidige Archiefwet: archieven worden na twintig jaar overgebracht naar een archiefbewaarplaats en zijn daarmee dan openbaar, tenzij er beperkende bepalingen worden gesteld. Het principe van de openbaarheid zoals wij dat nu kennen, werd voor het eerst wettelijk vastgelegd in de eerste echte Archiefwet, die van 1918. Art. 1 kende de openbaarheid van overgebrachte archieven van de overheid. De termijn van overbrenging werd vijftig jaar. In de Archiefwet van 1962 werd hetzelfde principe vastgelegd in art. 7 (later aangevuld (art. 7a en 7b) naar aanlei ding van de herziene WOB). In de huidige Archiefwet (Archiefwet 1995) is de openbaarheid geformuleerd in art. 14: als archieven zijn overge bracht naar de archiefbewaarplaats, zijn ze openbaar. En zoals ook al in de twee vorige wetten was vastgelegd: ieder is bevoegd die archiefbescheiden koste loos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uit treksels en bewerkingen te maken of op zijn kosten te doen maken. Een belangrijke wijziging in de huidige wet ten opzichte van zijn voorgangers zit hem in de termijn: die is nu gesteld op twintig jaar. Daarmee zijn de archieven dus veel eerder openbaar. Dit heeft con sequenties gehad voor de archiefdien sten: meer kans op beperkende bepalin gen bij overbrenging en meer verzoeken om ontheffing van die beperkingen. Een andere consequentie van de verkor ting van de overbrengingstermijn zou kunnen zijn dat er meer voortijdig vernietigd wordt of zelfs niet eens vast gelegd. Denk maar aan de fotorolletjes van Srebrenica en de uitspraak van de heer Wiegel: "Als dat allemaal openbaar wordt, ga ik maar meer telefoneren." En onlangs weer een stevige brief van de brandweercommandant van Vierlings beek over de problemen met het brand weercorps aldaar. De brief is geheel ver dwenen uit de gemeentelijke admini stratie. Archivarissen hebben wat dat betreft weinig zicht op wat er al verdwe nen is. De beperkingen Bij de overbrenging kunnen beperkingen van de openbaarheid worden vastgesteld. In 1918 was bij de openbaarheid gefor muleerd: behoudens bij de overbrenging gestelde beperkingen, als ze de bezoeker niet veilig kunnen worden toevertrouwd en als de materiële staat het niet toelaat; de laatste twee zaken hebben overigens niet zozeer te maken met openbaarheid als wel met toegankelijkheid. Om welke beperkingen het bij overbrenging kon gaan was niet expliciet vermeld. De wet van 1962 kende dezelfde, onge clausuleerde, beperkingen; ook na over brenging was beperking mogelijk, maar alleen wanneer het algemeen belang dit dringend vereiste. Dat was dus heel ruim geformuleerd, een soort elastiekbepaling. De beperkingen die bij overbrenging kunnen worden gesteld, staan nu expli ciet genoemd in de wet zelf. Art. 15 geeft ze aan: de eerbiediging van de persoon lijke levenssfeer (de privacy); het belang van de staat of zijn bondgenoten; het anderszins voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Bij het stellen van beperkingen bij de overbrenging moet er rekening mee gehouden worden dat die stukken die vóór overbrenging al openbaar waren op grond van de WOB, niet onder de Archiefwet gesloten kunnen zijn: eens openbaar, altijd openbaar. Beperkingen kunnen achteraf alleen nog gesteld worden als zich na het tijdstip van overbrenging omstandigheden hebben voorgedaan die, waren zij op dat tijdstip bekend geweest, tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid ingevolge de genoemde drie gronden zouden hebben geleid. De beperkingen kunnen nooit voor langer dan 75 jaar worden vastgesteld (met uiter aard weer een ontsnappingsclausule: de minister van OCenW, dan wel Gedeputeerde Staten kunnen anders beslissen). En voor sommige bestanden gelden aparte regels, zoals voor de nota riële archiefbescheiden, rechterlijke archieven en de gemeentelijke registers van de burgerlijke stand. Bij het overne men van particuliere archieven geldt de Archiefwet niet. In principe kan elke ter mijn van niet-openbaarheid worden afge sproken. Ook daarbij moet ernaar gestreefd worden dat geen archieven wor den aangenomen die te veel beperkingen of te lange termijnen kennen. Dit is ook verwoord in de Code of Ethics. Opschorting Het terugbrengen van de overbrengings termijn van vijftig naar twintig jaar heeft uiteraard gevolgen voor de administratie. Niet altijd kan die de stukken dan al mis sen. De zorgdrager kan dan ook verzoeken om opschorting van de overbrenging als de stukken voor de administratie nog nodig zijn. In het laatste geval dient een onderzoeker zoveel mogelijk dezelfde rechten te hebben als die zouden gelden als het archief zou zijn overgebracht, want in feite had het archief al openbaar moeten zijn. De burger mag niet de dupe worden van de opschorting. Onder het regime van de Archiefwet 1962 kon die opschorting zeer lang duren, bijvoorbeeld de curateleregisters (110 jaar na geboortedatum), aangiften suc cessierecht (75 jaar), en kadastrale regis ters en kaarten zelfs voor onbepaalde tijd. De Archiefwet 1995 heeft de termijn op maximaal tien jaar gesteld; daarna wordt opnieuw bekeken of opschorting nog nodig is. Intussen zijn wel de opschor- archievenblad februari 2003 KDlTie saw URM A K 4 JORDENS 90 Archiefwet 1995 Ah* Mr Luuwvs s«n v e' 199S Deuh-iidr .'nik Willink tingstermijnen die op grond van de Archiefwet 1962 waren gesteld, van kracht gebleven. dat de onderzoeker de bescheiden slechts voor het genoemde doel zal aanwenden; dat hij niets zal publiceren of op andere wijze openbaar maken waardoor de belan gen van de staat of nog in leven zijnde personen onevenredig kunnen worden geschaad; dat hij met het oog op de bescherming van die belangen niet tot publicatie van gegevens zal overgaan dan na schriftelijke toestemming van de archiefbe heerder, aan wie daartoe de te publiceren passages dienen te worden voorgelegd; dat hij de overige gegevens die hem ter kennis zullen komen en waarvoor geen toestemming tot publicatie is verkregen, slechts voor eigen studie zal gebruiken en deze niet aan derden zal meedelen; dat hij de overheid vrijwaart voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden tengevolge van de raadpleging door de verzoeker. Ik kom op deze verklaring straks nog terug. Ontheffing/dispensatie Ontheffing of dispensatie van de beper kende bepalingen is mogelijk indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen het belang van de bezoeker tot raadpleging of gebruik van de archief bescheiden (maar dit geldt niet voor beperking op grond van het belang van de staat of zijn bondgenoten; in dat geval is er wel recht op informatie, als ze vóór overbrenging onder de WOB vielen). Hierbij moet altijd gekeken worden naar het doel van de vraag, niet naar de positie van de aanvrager (ARRvS 1985). Getoetst wordt op het belang van de drie genoemde beperkingsgronden. Het punt van het belang van de staat of zijn bondgenoten is hoofdzakelijk van belang voor de medewerkers van het Nationaal Archief. De meeste archivarissen hebben vooral te maken met het eerste punt: de privacy. Maar privacy verliest aan gewicht naarmate de tijd vordert. In de praktijk tekent degene die inzage wil in niet-openbare archieven een verklaring waarin doorgaans staat: De Wet openbaarheid van bestuur De openbaarheid van de Archiefwet betekent recht op inzage van stukken en is beperkt tot de openbaarheid na over brenging van de archieven. De WOB gaat over openbaarheid vóór de overbren ging, maar biedt slechts recht op infor matie uit de stukken. Bovendien kent de WOB aanzienlijk meer beperkingen op de openbaarheid, hetgeen te verklaren is uit het feit dat het veel recentere infor matie betreft. De WOB kent daarbij een onderscheid tussen absolute en relatieve weigeringsgronden. De absolute betreffen gevaar voor de een heid van de Kroon, schade aan veiligheid van de staat, bedrijfs- en fabricage gegevens die vertrouwelijk aan de over heid zijn meegedeeld en gevoelige per soonsgegevens, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoon lijke levenssfeer maakt (deze laatste grond is toegevoegd op grond van de nieuwe WBP). Deze gronden sluiten ver strekking van informatie geheel uit. Bij de zeven relatieve horen onder andere de februari 2003 beperkingen die ook zijn opgenomen in de Archiefwet. Hierbij gaat het altijd om een belangenafweging tussen het alge meen openbaarheidsbelang en de in de wet genoemde belangen zoals de eerbiediging van de persoonlijke levens sfeer. Bij de Archiefwet wordt dan gekeken naar het doel van het onderzoek. In het kader van de WOB is aan de hand van jurisprudentie vastgesteld dat dit juist niet is toegestaan. Er mag niet aan één specifieke persoon of groep (de zoge naamde voorkeursverkrijgers) informatie worden verstrekt die aan anderen geweigerd wordt: openbaar voor de één betekent automatisch openbaar voor de ander, zie de uitspraak Voetbalvandalen III (ABRvS 25-4-2000: de KNVB wenste bij wijze van uitzondering inzage in strafrechtelijke gegevens om voetbalvan dalen een stadionverbod te kunnen opleggen; dit werd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet gehonoreerd). De Wet bescherming persoonsgegevens De verkorting van de overbrengingster mijn heeft een nieuwe discussie op gang gebracht over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze discussie, het ontstaan van steeds grotere (geau tomatiseerde) gegevensbestanden van persoonsgegevens alsmede Europese regelgeving hebben intussen hun neer slag gevonden in de nieuwe Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). Deze wet (uit 2000) bevat regels ter bescherming van de persoonlijke le venssfeer in verband met de (deels) geau tomatiseerde verwerking van persoons gegevens, ook als ze geen deel uitmaken van een persoonsregistratie en kent daar bij een termijn van 110 jaar, waarin de gegevens in principe niet openbaar zijn. Voor niet geautomatiseerde verwerkin gen blijft de situatie zoals die was onder de WPR. Bepaalde verwerkingen zijn uit gesloten van toepassing. Een deel daar van is onderworpen aan andere regels, zoals de Wet politieregisters. Ook de Archiefwet 1995 is aangepast. Dit heeft geleid tot een nieuw artikel 2a: Het verbod persoonsgegevens te ver werken, bedoeld in artikel 16 van de WBP, geldt niet voor verwerkingen die archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 8