literatuur
Henk Baas, Sonja Barends,
Marty de Harde, Hans
Renes, Hans van Triest,
Richtje de Vries (redactie),
Landschap in archieven.
Wladimir Dobber en Cees Paul
(eindredactie), Comelis
Comeliszoon van Uitgeest
Uitvinder aan de basis van de
Gouden Eeuw.
A.J. Hoving en A.A. Lemmers,
In tekening gebracht.
De achttiende-eeuwse
scheepsbouwers en hun
ontwerpmethoden.
46 I
Thimo de Nijs en Eelco Beukers
(redactie), Geschiedenis van
Holland deel II1572 tot 1795.
W.E.S.L. Keijser-Schuurman,
Een bijzondere nalatenschap;
meubeltekeningen in de
albums van Matthias Soiron.
47
Landschap
in Ardhtój
Signalementen door Marijke de Bruijne en Peter Sijnke
Speciale uitgave van Historisch-Geogra-
fisch Tijdschrift, jaargang 20, 2002, nr. 3
ISBN 90-5345-217-6,160 blz„ 14,95
Op het symposium 'De kaarten op
tafel' van het Nationaal Archief werd
een speciale uitgave van het Historisch-
Geografisch Tijdschrift gepresenteerd,
geheel gewijd aan het thema
Uitgeverij Walburg Pers, Zutphen, 2002
ISBN 90-5730-189-x, 208 blz., 22,95
Cornelis Corneliszoon van Uitgeest
staat te boek als de uitvinder van het zagen
met windkracht. Van zijn leven is niet veel
'Landschap in archieven'. Meer dan dertig
auteurs van diverse pluimage beschrijven kort
een case waarbij ze gebruikmaken van archief
bronnen. Van eendenkooien tot een doodge
wone sloot in de gemeente Moerdijk, van koni
jnenrechten van de graaf van Holland tot de
locatie van een middeleeuws huis bij Utrecht,
van ossenwegen van Jutland naar Nederland
tot functieveranderingen in een straat in de
binnenstad van Amersfoort. De bronnen die
daarbij gebruikt worden variëren van prent
briefkaarten, verleibrieven, kaarten, rekenin
gen, charters, veldnamen, boedel
beschrijvingen, rechtbankprocessen en kadas
trale opmetingen tot notariële akten, foto's en
adresboeken. Archieven vormen het basismate
riaal voor de historisch geograaf. Volgens
bekend. Hij moet ergens tussen 1540 en 1570
geboren zijn en is overleden tussen 1602 en
1607. Zijn eerste windzaagmolen bouwde hij in
1594. Het was een uitvinding die een enorme
impact zou hebben. Tot omstreeks 1600 zaagde
men in Holland al het hout met de hand. Door
de uitvinding van Cornelis uit Uitgeest kon er
tot wel dertig keer sneller gezaagd worden. En
hierdoor werd het mogelijk veel sneller en veel
goedkoper huizen en schepen te bouwen. Dit
boek plaatst Cornelis Corneliszoon in zijn tijd
en veel meer dan dat. Zo wordt de geschiedenis
van zijn geboortedorp beschreven, komen de
politieke, economische en maatschappelijke
ontwikkelingen over de periode 1550-1850 aan
J.N.H. Elerie, historisch geograaf en
tevens forumlid op het symposium van
het Nationaal Archief op 28 november,
vormen archieven de sleutel voor de
ontsluiering van verborgen landschap
pen. Hij noemt het 'spoorzoeken in het
archief naar een verborgen landschap'.
Doordat de artikelen zo kort zijn, is het
niet meer dan 'ruiken aan' diverse onder
zoeken. Dat is soms frustrerend, want het
smaakt naar meer. Toch krijg je al lezend
in dit boek een indruk van de rijkdom
van de geschiedenis van ons landschap,
de rijkdom aan diverse onderzoeken en
uiteraard de rijkdom aan archiefbronnen
die gebruikt kunnen worden voor
dergelijk onderzoek. (MdB)
bod, wordt er ingegaan op hout en de
mechanische zagerij, op de historie van de
industriële windmolens aan de Zaan en op
het houtzagen voor de VOC, waarbij de
diverse werven van de compagnie ook aan
bod komen. Het slothoofdstuk(je) handelt
over het industrieel erfgoedpark De Hoop
bij Uitgeest dat als een eerbetoon aan
Cornelis Corneliszoon kan worden gezien
en waar een replica van de in 1911 door
blikseminslag verwoeste zeventiende-
eeuwse houtzaagmolen De Hoop is
gebouwd. (PS)
Uitgeverij De Bataafsche Leeuw,
Amsterdam, 2001
ISBN 90-6707-541-8, 316 blz., 38,50
In de serie Bijdragen tot de
Nederlandse Marinegeschiedenis ver
scheen als nummer 12 In tekening
gebracht. De achttiende-eeuwse scheeps
bouwers en hun ontwerpmethoden, met
daarin opgenomen De Groote Neder-
landsche Scheepsbouw op een Proportio-
naale Reegel voor Gestelt door Pieter van
Zwijndregt Pauluszoon (1757), geschreven
door A.J. Hoving en A.A. Lemmers met
bijdragen van J. Gerritsma, N.T. van
Harpen en T. Lantau. De uitgebreide titel
van dit specialistische en diepgravende
boek is zelf bijna achttiende-eeuws.
Hoewel de Noordelijke Nederlanden
eeuwenlang om hun scheepsbouw
kundige kwaliteiten bekend stonden,
bracht de achttiende eeuw enkele
belangrijke innovaties. Zo werd pas
vanaf omstreeks 1725 niet langer 'uit de
hand' gewerkt, maar ging men ontwerp
en bouwtekeningen vervaardigen. Dit
betekende in feite de overgang van een
traditionele ambachtelijke werkwijze
naar een meer modernere technologi
sche aanpak. De auteurs, respectievelijk
restaurator scheepsmodellen bij het
Rijksmuseum en wetenschappelijk
medewerker bij het Instituut voor
Maritieme Historie, gaan in dit boek
echt in het diepe. Na een historische
inleiding wordt uitgebreid ingegaan
op de diverse werven (Amsterdam en
het Noorderkwartier, Rotterdam en
Zeeland), waarbij ook buitenlandse
invloeden op de scheepbouw ter
sprake komen. Het boek wordt gecom
pleteerd door een groot aantal bijla
gen, waarin tal van scheepstypen aan
bod komen, en een zevental losse
bijlagen (die veertien tekeningen
bevatten). De auteurs hebben talrijke
bronnen uit Nederlandse archieven en
musea gebruikt, waarbij met name de
manuscripten van Pieter Pauluszoon
van Zwijndregt opvallen. (PS)
1 archievenblad februari 2003
Uitgeverij Verloren, Hilversum 2002
ISBN 90-6550-683-7, 528 blz., 29,00
De geschiedenis van Holland (de beide
Hollanden die tot 1840 één provincie vor
mden) wordt momenteel, onder auspiciën
van de Stichting Geschiedschrijving
Holland, beschreven in drie delen (in vier
banden). Een groot aantal deskundigen
verleent hieraan medewerking. De opzet is
thematisch, met binnen de diverse thema's
een chronologische beschrijving. Zo gaat
het onderhavige deel achtereenvolgens in
op institutionele en politieke geschiedenis,
landbouw, waterbeheersing, economische
ontwikkeling, 'samenleven' (de sociale
stratificatie), sociale zorg, godsdienst,
onderwijs en wetenschap, literatuur, beel
dende kunst, muziek en architectuur. De
hoofdstukken zijn op bestaande literatuur
gebaseerd. Oorspronkelijk bronnenonder
zoek werd niet verricht, maar dat lijkt ook
niet de opzet van een dergelijke reeks, die
veeleer een synthese wil zijn waarin de
nieuwste opvattingen verwoord worden.
De uitgebreide slotbeschouwing is van de
hand van Willem Frijhoff (hoogleraar in de
Geschiedenis van de Nieuwe Tijd aan de
Vrije Universiteit te Amsterdam), die daarin
een poging tot verklaring van het eigene
van Holland doet. Holland was het belang
rijkste gewest van de Republiek (de naam
werd zelfs synoniem voor Nederland) en
trok de meeste bezoekers van buiten de
Verenigde Nederlanden. 'Tot ver in de acht
tiende eeuw blijft Holland voor de
buitenlanders de icoon van ultieme moder
niteit...' (p. 466). Maar waarin verschilde
Holland nu van de overige provinciën?
'Hollands kracht ten opzichte van de
andere gewesten is steeds geweest dat het
geen politiek van uitbanning of starre
zelfverdediging heeft gevoerd, maar juist
van integratie.' (p. 485). Holland was een
sterk verstedelijkt gebied, bijna een polis
(een stadstaat). Interessant in dit verband is
hetgeen Frijhoff opmerkt over Zeeland,
eveneens een gebied dat gekenmerkt werd
door een zeevaart- en handelstraditie en
dat relatief veel steden en een gespe
cialiseerd platteland kende, alsmede een
grootschalige immigratie, maar dat uitein
delijk Holland niet wist te evenaren.
Volgens Frijhoff ligt dit aan de weinig tal
rijke bevolking, het geringe economische
eigengewicht en de eigen(zinnige) weg van
de Zeeuwen. Het lijkt me dat een en ander
om nadere studie vraagt. Tenslotte merkt
de auteur op: 'De vonk van Hollands eigen
heid moet dus toch in waarden, in moti
vatie, in zijn geest van initiatief worden
gezocht, kortom in zijn cultuur.' (p. 491).
(PS)
Limburgs Geschied- en Oudheidkundig
Genootschap, Jaarboek 2002, Publications
de la Société Historique et Archéologique
dans le Limbourg dl. 138
ISSN 0167-6652,blz., 20,00
Matthias Soiron (1748-1834) uit
Maastricht noemde zichzelf meester
schrijnwerker en metselaar. Zijn werkter
rein was breed: van bouwkundige con
structies voor een huis, hekwerken en
tuinontwerpen tot complete interieurs -
inclusief meubelen, tegeltjes, stucwerk
en serviesgoed - aan toe. Soms voerde hij
heel specifieke opdrachten uit: om de
bomen te kunnen snoeien van de linde
laan van kasteel Meerssenhoven
ontwierp hij een verrijdbare ladder en
voor mevrouw Olyslagers een rolstoel.
Op 84-jarige leeftijd liet Matthias Soiron
de kopie-tekeningen en schetsen uit zijn
bezit tot 26 folianten bundelen, waarvan
twaalf met schrijnwerken en vijftien met
metsel- en ander werk. Sinds 1930 bezit het
Rijksarchief in Limburg een deel van deze
albums. De tekeningen betreffen deels
ontwerpen van hemzelf, daarnaast maakte
hij schetsen van bouwwerken en meubelen
die hij elders zag. In die tijd werd het
gebruik van voorbeelden sterk
gepropageerd. Ook Matthias Soiron maakte
dankbaar gebruik van andere ontwerpen en
van voorbeeldboeken. Het was zijn wens
dat anderen na hem van zijn tekeningen
gebruik zouden maken en dat was de reden
dat hij ze bundelde. Het grootste deel van
het boek bestaat uit een beschrijving van de
ontwerpen en schetsen van afzonderlijke
meubelen: bedden, stoelen, taboerekes
(voetenbankjes), sedelaars (armstoelen),
tuinstoelen, tafels in allerlei soorten, chif
fonnières, secretaires, kabinetten, hangkas
ten etc. De variatie in houtsnijwerk is
enorm. Het zijn vooral dergelijke detail
leringen die besproken worden: het Akense
schelpmotief, cannelures ingelegd met
koper, pijnappels op een ledikant, stoelen
met liervormige leuning, waaier- en palm-
motieven, maar ook een houtsnijwerkpa
troon dat het 'geteld geld'-motief wordt
genoemd en het 'motif perspectif' dat
vooral in Maastricht populair was.
Het boek is rijk geïllustreerd, deels in
kleur. Het is erg aardig dat de tekeningen
en schetsen van Soiron zijn aangevuld
met kleurenfoto's van meubels die
vergelijkbaar zijn met zijn tekeningen.
Wat ontbreekt in het boek is een
algemene inleiding, waarin bijvoorbeeld
iets meer verteld wordt over de verwer
ving van de folianten door het
Rijksarchief. En waarom hebben ze
slechts een deel van de folianten, waar is
de rest? Daarnaast worden soms meube
len genoemd uit de nalatenschap van de
familie Soiron, bijvoorbeeld een stoel die
werd 'aangetroffen in het huis van
Soiron, te Bentelen.' Daar had wel meer
over verteld kunnen worden. Ook een
soort van samenvatting of conclusie had
niet misstaan. Aan het belang van Soiron
in breder perspectief wordt slechts een
heel klein kadertje gewijd, ergens midden
in het boek, tussen de kleurenplaten. De
grotere lijnen worden wel erg summier
geschetst. Hier en daar wordt wel iets
gezegd over de context van interna
tionale stijlinvloeden en algemene
stijlontwikkelingen, maar dat is nogal
hapsnap. Dat deel van de publicatie lijkt
onuitgewerkt.
(MdB)
februari 2003
archievenblad