juridische zaken In de jaren tachtig is de verhouding tussen WOB en Archiefwet inzet geweest van een langdurige strijd, vooral met het ministerie van Algemene Zaken. In 1991 heb ik er in het Archievenblad iets over geschreven. Het ging principieel om de vraag of de WOB mocht inbreken in het, zoals de Archiefraad het uitdrukte, 'eigen, op grond van zijn doelstelling zo duidelijk van de WOB afwijkend, regime van de Archiefwet 1962'. Ribberink, gesteund door Goelema en Plantinga en door het nieuwe plv. hoofd MMA Bob Lodder, heeft een goede oplos sing weten te bereiken: de in 1991 in de Archiefwet ingevoegde artikelen 7a en 7b die als de artikelen 15 en 16 in de huidige wet voortleven. In dit geval overwon het primaat van de Archiefwet als lex specialis de WOB als lex generalis. Nu we ruim tien jaar verder zijn is het voor mij echter zeer de vraag of de verhouding tussen WOB en Archiefwet nog wel goed geregeld is. We zouden ons moeten spiegelen aan sommi ge landen, bijvoorbeeld Frankrijk en Australië, waar betere oplossingen voor de cohabitation van beide openbaarheidswet- ten zijn gevonden. Dit vraagstuk zal in de nabije toekomst om creatieve oplossingen vragen, in het licht van de door het vorige kabinet aanvaarde voorstellen van de com- missie-Franken inzake nieuwe grondwets bepalingen over openbaarheid. Op een aan de openbaarheid van over heidsinformatie aanpalend terrein, name lijk dat der privacybescherming, heeft de Archiefwet haar primaat niet kunnen handhaven. Was de Wet persoonsregistra ties in het geheel niet van toepassing op in archiefbewaarplaatsen berustende archief bescheiden, haar opvolger, de Wet bescher ming persoonsgegevens behandelt die archiefbescheiden niet veel anders dan de nog bij de archiefvormer berustende per soonsgegevens. Juristen van OCenW en ik hebben bij Justitie enige concessies kunnen bereiken, maar het uiteindelijke resultaat vind ik toch minder elegant. Een oplossing als die aangaande de WOB ware beter geweest. Dan zou voor de verwerking van persoonsgegevens in archiefbescheiden in een archiefbewaarplaats de WBP buiten toepassing zijn gelaten, net zoals is gebeurd met de GBA en enige andere wettelijk gere gelde gegevensbestanden. Hoe dat ook zij, de WBP heeft een verrei kende impact op het archiefbeheer, wat - in 28 I combinatie met de verkorting van de over brengingstermijn - ertoe moet leiden dat archivarissen meer aandacht voor de gevoeligheid van persoonsgegevens en voor privacybescherming krijgen. Het is echter een terrein waar het betere snel de vijand wordt van het goede - zeker in han den van juridisch onvoldoende geschool den die bovendien in het archiefwezen niet meer - zoals vroeger - kunnen terugvallen op centraal aanwezige en onderhouden juridische deskundigheid. Openbaarheid van archieven is een rechtsgoed waard om voor te strijden. Ik refereerde aan de strijd om de aanpassing van de Archiefwet aan de WOB. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat zou leiden tot de Archiefwet 1995 hebben we ook moeten vechten voor de openbaar heid. Het ging vooral om de openbaarheid van archiefbescheiden met gegevens waar van geheimhouding door het belang van de staat of van zijn bondgenoten wordt geboden. Het oorspronkelijke wetsvoorstel zonderde die archiefbescheiden van over brenging naar een archiefbewaarplaats geheel uit. Dat wekte kritische vragen in het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer. We hebben toen - met rugdekking van directeur-generaal Riezenkamp - bij nota van wijziging de uitzondering geschrapt, met een behoorlijke toelichting in de memorie van antwoord. Bij de inlich tingendiensten kreeg men dat kennelijk pas laat in de gaten. Vlak voordat op 23 maart 1994 de openbare behandeling in de Tweede Kamer zou plaatsvinden, kwamen Binnenlandse Zaken, Defensie en Justitie in het geweer. In de ministerraad werd minis ter d'Ancona onder druk gezet, de algeme ne rijksarchivaris moest voor een Sanhedrin van de inlichtingen- en veilig heidslobby verschijnen not my finest hour...) - we zaten klem. De minister moest de voorzitter van de Tweede Kamer verzoe ken de Archiefwet van de agenda af te voe ren. Maar de verkiezingen stonden voor de deur: 14 april zou de Kamer met reces gaan. Wilden we de Archiefwet nog cioor de Kamer heen geloodst hebben, dan moesten we haast maken. Het kabinet van de minis ter-president (Algemene Zaken; vooral Gerard Wuisman) heeft ons daarbij goed geholpen, ook al had men daar deels ande re belangen. Op 11 april kwam er een nota van wijziging, waarop de Kamerleden Olga Scheltema en Gerrit Valk amendementen indienden, tijdens en zelfs na de openbare behandeling op 13 april. Op het allerlaatste moment, in de laatste avond dat de Kamer voor de verkiezingen van 1994 nog bijeen kwam, is de wet, geamendeerd en wel, aan vaard. Zo kwam er in de Archiefwet een speciale regeling voor de beperking van de openbaarheid van de archieven van inlich tingen- en veiligheidsdiensten (artikel 15, vijfde, zesde en zevende lid). Kort geleden is de Wet inlichtingen- en vei ligheidsdiensten in werking getreden, met een artikel 42 dat een afwijking van de overbrengingsverplichting in artikel 12 van de Archiefwet 1995 inhoudt: slechts die archiefbescheiden worden overgebracht waarvan de betrokken minister, na advies van de algemene rijksarchivaris, heeft vast gesteld dat daaraan geen beperkingen aan de openbaarheid dienen te worden gesteld met het oog op het belang van de staat of van diens bondgenoten. Voor beperking van de openbaarheid van archiefbeschei den die ouder zijn dan 75 jaar, is een besluit van de ministerraad vereist. Deze afwijking van artikel 12 van de Archiefwet gaat minder ver dan de totale uitzondering die in het in 1992 ingediende voorstel voor een nieuwe archiefwet was opgenomen. Het is ook terecht, vind ik dat deze afwijking niet in de Archiefwet, maar in de bijzondere Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten staat. Dat is vergelijkbaar met de bijzondere rege ling voor de overbrenging van de burgerlij ke stand (in het Burgerlijk Wetboek) en die voor de notariële protocollen (Wet op het notarisambt, artikel 59). Die Wet op het notarisambt is trouwens een voorbeeld hoe goed overleg - tussen het ministerie van Justitie, de Koninklijke Notariële Broeder schap en de Rijksarchiefdienst - kan leiden tot een bevredigende regeling. Ik bedoel de nieuwigheid dat er een scheiding wordt gemaakt tussen de testamenten en de ove rige akten: de testamenten worden na hon derd jaar, de akten na 75 jaar overgebracht naar een archiefbewaarplaats. Dat komt tegemoet zowel aan de wens van de nota rissen tot een langere termijn voor de openbaarheid van de testamenten, als aan de wens van de archivarissen tot een in de praktijk uitvoerbare regeling van die open baarheid. Het heeft zelfs geleid tot wijzi ging van de archivering van notariële akten: de notaris moet, in principe iedere dertig jaar, de tes tamenten afzonderen van de rest van het protocol, om de gescheiden overbrenging (en onderschei den openbaarheid) na 75 respectievelijk honderd jaar mogelijk te maken. Zoals in dit geval de wensen en mogelijkheden van de archiefvormer en die van de archiefdienst nadrukkelijk in het ontwerpen van wetgeving zijn betrokken, zo zou het steeds moeten zijn. Zoals Ted Ling, een Australische collega, het in een recent artikel uitdrukt: de belangrijkste bondgeno ten van de archiefdienst, als het om nieuwe wetge ving gaat, zijn, na de eigen minister, de topambte naren van de departementen en andere stakehol ders die voor de implementatie van de wetgeving moeten zorgen. Bij het notariaat is dat goed gegaan. Bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten - dat wil ik wel toegeven - hebben we onvoldoende - op onvoldoende wijze en in onvoldoende mate - rekening gehouden met de weerstand. Archiefwetgeving moet vanuit de verschillende belangen - bedrijfsvoering, verantwoording, cultu reel erfgoed - worden opgebouwd en niet vanuit slechts één gezichtshoek, waaraan dan de andere belangen zich moeten conformeren. Ik heb de indruk dat we dat goed gedaan hebben bij de ver korting van de overbrengingstermijn en bij de Regeling geordende en toegankelijke staat archief bescheiden - ook al heeft dat heel veel tijd gekost. Ja, wet- en regelgeving is een langdurig proces. Deels omdat, zoals Ling schrijft, het ontwerpen van wetgeving een iteratief proces is. Ik ben de tel kwijtgeraakt, maar schat dat sinds 1995 een stuk of twintig versies van de Regeling geordende en toe gankelijke staat archiefbescheiden heen en weer en in het rond zijn gegaan, voordat staatssecretaris Van der Ploeg de regeling op 23 januari van dit jaar ondertekende. Zoiets kost tijd. Over de Archiefwet 1995 hebben we 21 jaar gedaan, als ik reken vanaf de instelling in 1974 van de commissie partiële herziening Archiefwet 1962 of negentien jaar vanaf de instelling van de commissie Nota archief- beleid. Tien jaar als ik optimistischer reken, vanaf de instelling van de werkgroep Archiefwet, die bestond uit Berlijn, Van den Muysenberg, Van Boven, Goelema, Hol en Lieuwes. Met wetgeving is het als met het bouwen van een huis (of een archiefdepot): als het klaar is, zou je het het liefste meteen willen afbreken, om alles wat je tijdens de bouw door schade en schande geleerd hebt, in een nieuwe bouwcampagne te ver beteren. In de Archiefwet 1995 ontbreken ten onrechte de bepalingen over authenticiteit, inte griteit, duurzaamheid en veiligheid die nu in het Archiefbesluit en in de regelingen ingevolge het Archiefbesluit staan. Hetzelfde geldt voor de selec tiecriteria. De Archiefwet is nog teveel een cultuurwet, te wei nig een wet aangaande verantwoording nu en in de toekomst. Good governance is niet mogelijk zon der verantwoording (zoals de koningin in de Troonrede zei) en voor verantwoording is goed archiefbeheer vereist. Juridische en politieke ver antwoording, ook historische verantwoording, op de brug naar het verleden van gisteren of jaren geleden. Good governance is niet beperkt tot de overheid: we worden ook en in toenemende mate geregeerd door nationale en multinationale bedrij ven en organisaties. Zomin als de WBP zich tot de overheid beperkt, zou een archiefwet zich moeten beperken. Er zijn nog meer redenen om het huis dat de Archiefwet 1995 is, af te breken en een nieuw huis te bouwen. Sommige juristen onder u zullen her kennen dat ik refereer aan de beroemde metafoor van Paul Scholten die het Burgerlijk Wetboek van 1838 na honderd jaar vergeleek met 'een oud, groot huis. Hier en daar is het vervallen, er is afge broken en in anderen stijl bijgebouwd, er zijn gemoderniseerde vertrekken naast oude ruimten, het wordt minder bewoond Bij alle bezwaren behoudt het behagelijkheid, het is er vertrouwd, men is er thuis. Het is een rustig bezit.' De Archiefwet 1995 is rijp voor afbraak, behalve om de eerder gesignaleerde gebreken, om nog tenmin ste drie redenen. In de eerste plaats is de wet - niet veel verschillend van haar voorgangers van 1918 en 1962 - de uit drukking van de juridisering van het archiefbeleid en het archiefwezen. Maar we zijn goed op weg aan die juridisering te ontkomen. Niet langer wordt het debat in voornamelijk juridische termen gevoerd. Ik acht dat winst, al bekruipt me af en toe het gevoel dat een klein beetje meer juridisch inzicht in het archiefwezen niet verkeerd zou zijn. Ik ben daarom gelukkig dat aan de Universiteit van Amsterdam in de nieuwe bacheloropleiding Documentaire Informatiewetenschap een ver plichte module Informatierecht is opgenomen. De paradox is dat ondanks de afgenomen juridisering, archief en recht meer in plaats van minder op elkaar betrokken raken. De grote belangstelling voor dit symposium geeft dat al aan. 'Archief diensten zonder muren' hebben meer met de bui tenwereld te maken dan vroeger: met dieven, met auteursrechthebbenden, met privacybelangen enz. Maar toch, wie eens de moeite zou nemen om bij- De Archiefwet 1995 is rijp voor afbraak. archievenblad Vechten voor openbaarheid november 2002 Een nieuwe archiefwet november 2002 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2002 | | pagina 14