NA 3 5 JAAR Archief en recht I 27 De opleiding le klasse (wat nu Archivistiek A heet) telde vier studenten: Henderikx, Van Kalveen, Otten en Zuur. Als kersvers meester in de rechten archiva rissen opleiden - Recht in het Archief. Dat bezorgde me meteen al een strenge, maar wijze terechtwijzing van Van der Gouw, de algemene rijksarchivaris en directeur van de school. Toen ik hem mijn syllabus - geïnspireerd door wat ik in Leiden als assis tent oud-vaderiands recht deed - voorlegde, schreef hij, 23 oktober 1967: 'Stel U voor, dat U aan iemand vraagt hoe thans de rechterlijke organisatie in Nederland is en hij begint dan van alles en nog wat te ver tellen uit het Corpus Juris, de Grondwet, het B.W. enz., wat zou U dan zeggen? Welnu: hetzelfde zeg ik naar aanleiding van het tot heden gereedgekomen deel van uw sylla bus en vooral van uw studieprogramma... U bent in uw geestdrift uw leeropdracht en de wijze beperking, die schuilt in de omschrijving van het vak in het Koninklijke examenbesluit geheel uit het oog verloren. We leiden op de Rijksarchiefschool geen juristen op, wij exami neren ook geen juristen... Wij leiden candidaat- archivarissen op, daarvoor behoeven de juristen onder hen niet te veranderen in (halfbakken) historici en de historici niet in (halfbakken) juristen... Met die afbakening van Archief en Recht kon ik het doen! Gelukkig bemoedigde Van der Gouw in volgende brieven me om op de goede weg te blijven doorgaan onder de zinspreuk 'Nil volentibus arduum'. 35 Jaar geleden stond het archiefwezen aan de vooravond van de invoering van de Archiefwet 1962, 1 mei 1968. Voor mij als docent aan de Archiefschool betekende dat dat mijn vak werd omgedoopt in 'Geschiedenis van de Nederlandse rechts instellingen' en dat ik ook het nieuwe vak 26 I 'Inleiding tot de rechtswetenschap' erbij kreeg. Maar een veel belangrijker gevolg van de nieuwe wet - voor mijzelf en voor het archiefwezen - was de instelling van de Archiefraad, geïnstalleerd op 23 december 1968. Ik werd er secretaris van - eerst uitge leend door de Leidse Universiteit, vanaf 1 november 1969 in 's rijks archiefdienst - en daarmee in het midden van Archief en Recht. Immers op dat terrein kreeg de Archiefraad veel te doen, naast de prioritai re opdracht van minister Klompé om te adviseren 'omtrent de verschillende proble men, die er bij het rijksarchiefwezen bestaan, omtrent de mogelijke oplossingen en omtrent de prioriteiten.' Dat werd het fameuze advies nr. 15. Maar afgezien daarvan: vanaf het begin droeg veel van het werk van en voor de Archiefraad een juridisch stempel. Dat had zeker te maken met de samenstelling van de raad: vier historici en vijf meesters in de rechten, terwijl het enige niet-gegradueer- de lid een echte ambtelijke juridische let terknecht was. Trouwens, van de beide archivarissen onder de tien raadsleden - Ribberink, de algemene rijksarchivaris en Van Hoboken, de gemeentearchivaris van Amsterdam - was de laatste een geduchte opponent als het ging om de interpretatie van Archiefwet en Archiefbesluit. Het Archiefbesluit was gemaakt door een com missie waarvan behalve Van Hoboken ook de raadsleden Van der Horst en Muller deel hadden uitgemaakt - en ze wisten hun geesteskind als het moest bijna fundamen talistisch te verdedigen. Van Hoboken was in zijn verering voor wet en besluit geen uitzondering in het archiefwezen van die dagen. De toon aangevende archivarissen - erfgenamen van het juristentrio Muller, Feith en Fruin - waren juristen en historici en onder de laat- sten misschien toch ook de door Van der Gouw verworpen halfbakken juristen. Het aantal juristen viel eigenlijk wel mee. Bij Ribberinks aantreden in 1968 waren vier van de rijksarchivarissen meester in de rechten: Fockema Andreae, Groesbeek, Ter Kuile en De Vey Mestdagh. Maar dat was in mijn tijd als algemeen rijksarchivaris ook het geval: Van Boven, Brood, Keverling Buisman, De Vries. Onder de gemeentear chivarissen waren 35 jaar geleden meer juristen dan tegenwoordig, maar toch slechts een handvol. Ondanks dat beperkte aantal juristen was het discours in het archiefwezen sterk juridisch bepaald. Ik zou zelfs willen stellen dat het Nederlands archiefwezen gejuridiseerd was. Nu moet men met de term 'juridisering' oppassen. Heel anders dan term 'archivalisering' die ik in mijn Amsterdamse oratie heb uitge vonden, bestaat de term 'juridisering' al langer. U herinnert zich misschien nog de nota uit 1998 van minister Peper Juridisering in het openbaar bestuur. Daarin wordt merkwaardigerwijze het begrip juri disering niet bepaald. De aanleiding tot die nota waren de klachten van vooral bestuur ders over de inmenging door het recht - rechters, advocaten, bezwaar- en beroeps procedures. Minder specifiek wordt in de literatuur de toeneming van omvang en betekenis van het recht 'juridisering' genoemd en vooral in verband gebracht met de rol van het recht bij de ontwikke ling van de verzorgingsstaat. Ik grijp nog steeds vaak naar Fockema Andreae's Rechtsgeleerd Handwoordenboek. Daar wordt juridiseren omschreven als 'het in juridische regels en termen vertalen van bepaalde maatschappelijke verschijnselen. Het is een typisch juridische bezigheid n.l. het verzamelen van de juridisch relevante kanten van een geval en het daarop toepas sen van juridische kwalifikaties, waarna vastgesteld wordt welke juridische gevol gen daaraan moeten worden verbonden.' In deze zin noem ik het archiefwezen van 35 jaar geleden gejuridiseerd: talrijke vra gen van archiefbeleid, archiefzorg en archiefbeheer leidden indertijd bij archiva rissen tot een juridische reflex en reflectie. Nu waren er in de eerste jaren na de inwer kingtreding van de Archiefwet 1962 allerlei vraagstukken van juridische aard. Er moes ten uitvoeringsregelingen komen. Daarvan noem ik de regelingen over opleiding en examens, besluiten over opschorting van de overbrenging naar archiefbewaarplaat sen en vooral de algemene richtlijnen vast stelling vernietigingslijsten archiefbeschei den, waaraan de VAN (toen nog niet Koninklijk) in 1969 een aparte ledenverga dering wijdde. Vanaf 1969 ook hielden Archiefraad en archiefveld zich bijna onaf gebroken bezig met de inbewaringgeving van archieven, enerzijds archieven van organen als rechtbanken, notarissen en kamers van koophandel, anderzijds archie- juridische zaken bestudeerd en in een kaartsysteem ver werkt, zodat ik snel een Fruiniaans argu ment kon opzoeken. Het was niet alleen de Archiefwet waarmee de Archiefraad zich bezighield. Eén van de eerste brieven die de raad kreeg was van mr. Klaas Schaap, gemeentearchi varis van Arnhem, die aandacht vroeg voor de archieven van die instellingen die wegens hun privaatrechtelijke rechtsvorm niet onder de werking van de Archiefwet 1962 vielen, terwijl ze toch een deel van de overheidstaak uitoefenden. De Archiefraad heeft er - als ik me goed herinner - niets mee gedaan. Maar het vraagstuk van de afbakening van het begrip overheidsorgaan in archiefwettelijke zin is blijven spelen. Het was een belangrijk onderdeel van de Discussienota archiefbeleid uit 1982, een van de weinige onderdelen die ook werkelijk geleid hebben tot een voorstel tot wijziging van de Archiefwet. Maar de uiteindelijk tot stand gekomen wijziging - namelijk uit breiding van de werkingssfeer tot alle instellingen bekleed met enig overheidsge zag - was merkwaardig genoeg niet een gevolg van de Discussienota archiefbeleid, maar van een gelijktrekken van de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet. En dat is slechts één voorbeeld van de invloed van buiten de Archiefwet gehanteerde wetgevings- en beleidsuit gangspunten. De Archiefwet bleek - en blijkt - geen 'rustig bezit' meer. Enerzijds wordt er van buitenaf ingegrepen - ik noem als recent voorbeeld artikel 2a dat onder invloed van de Wet bescherming persoons gegevens in de Archiefwet is gekomen. Binnenkort staat ons iets dergelijks te wachten met de implementatie van het Verdrag van Aarhus over openbaarheid van milieu-informatie. Anderzijds is de Archief ven die in het ver leden door het rijk waren gecon- fisceerd krachtens het successiebe ginsel. Fasel wijd de in 1974 een artikel in het Archievenblad aan dat successiebe ginsel, dat hij niet ten onrechte een wanproduct acht te van de sterk juridische richting van het archiefwezen in de dagen van Muller en Fruin. Maar ook in sinds de jaren zeventig van de twintigste eeuw gevoerde oorlogen over de inbewaringgeving werd door de dames en heren archivarissen vooral met juridische wapens gestreden. Aan die intel lectuele verspilling (ik heb er zelf trouwens aan meegedaan) heeft de Archiefwet 1995 gelukkig een einde gemaakt. Het waren niet alleen archivarissen die juri- diseerden. De ambtenaren van het ministe rie - CRM en later WVC - waren meest jurist: Hotke, Duparc, Hans de Vries om de drie mensen te noemen met wie ik als secretaris van de Archiefraad aanvankelijk het meeste te maken had. De ambtelijke cultuur werd toen nog sterk bepaald door de macht van het precedent: nooit zou men een brief of nota ontwerpen zonder eerst nageslagen te hebben wat in een ver gelijkbaar geval eerder was geschreven. 'F.I.' (Fiat insertio), daarmee gaf je aan wat er uit het oude stuk kon worden overgenomen in het nieuwe. De commies Van der Avoirt bracht me de fijne kneepjes van de ambte lijke stijl bij, maar het vak - archief en recht, recht en archief - leerde ik van Duparc, zelfs zo dat ik eind jaren tachtig zijn losbladige commentaar op de Archiefwet - de blauwe Duparc-Hinrichs - mocht overnemen en - na wat coaching van de meester zelf - zelf standig voortzetten. Wet en besluit waren Duparcs geesteskinderen die met de nodige reverentie bejegend moesten worden. Maar mocht je een argument kunnen ontlenen aan Fruin - algemeen rijksarchivaris van 1912-1932 - dan kon je een potje breken. Duparc had hem zelf nog gekend, maar belangrijker nog was dat Duparcs vader met Fruin de AMVB's ter uitvoering van de Archiefwet 1918 had gemaakt. Ik heb dus alle Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven wet minder dan vroeger het enige wettelijke plecht anker voor archiefzorg en archiefbeheer. Ik kom daarop terug. Deze ontwikkeling kan men negatief duiden als verlies van het primaat van de Archiefwet, positief als archiefrechtelijke ex pansie. Het is al een tijd aan de gang. Zie ik het goed, dan is het begonnen met de open baarheid van bestuur. In 1969 werd de commissie-Biesheuvel geïnstalleerd - haar voorstellen zouden uiteindelijk in de Wet openbaarheid van bestuur van 1978 resul teren. De kersverse Archiefraad schreef de commissie een brief - maar kreeg nooit ant woord. Er waren dat jaar twéé congressen over openbaarheid, een van de Neder landse Vereniging voor Administratief Recht, het andere van de SOD - beide woonde ik bij. Twee jaar later werd Biesheuvel premier. De nieuwe staatssecre taris voor cultuur Vonhoff bracht al meteen bij het kennismakingsgesprek met de Archiefraad de openbaarheid ter sprake: Vonhoff suggereerde verkorting van de overbrengingstermijn van vijftig naar 25 jaar, ter vergroting van de openbaarheid van archieven. De Archiefraad was het daarmee principieel eens, maar zag prakti sche bezwaren, onder andere in de slechte toegankelijkheid van de recentere archie ven. Weer twee jaar later adviseerde de Archiefraad om de verplichting tot over brenging na vijftig jaar te vervangen door het voorschrift dat overheidsarchieven moeten worden overgebracht zodra de archiefvormer ze niet meer veelvuldig nodig heeft, doch uiterlijk als ze 25 jaar zijn. Dat advies werd in de ijskast gezet omdat de minister van zo'n verkorting een geweldige toename van de achterstand in archiefbewerking vreesde. In 1982 herhaal de de commissie Nota archiefbeleid de aan drang tot verkorting van de overbrengings termijn, die uiteindelijk met de Archiefwet 1995 werkelijkheid is geworden - maar niet nadat het gelukt was - met overreding, een beetje chantage en veel steun van vooral directeur-generaal Jan Riezenkamp - de departementen te bewegen tot een forse financiële en personele bijdrage aan de ver kortingsoperatie. Door Eric Ketelaar In september was het 35 jaar geleden dat ik van prof. De Smidt het doctoraaldiploma ont ving en daarmee de hoedanigheid van mees ter in de rechten verwierf. Die maand ook was het 35 jaar geleden dat ik voor het eerst als docent aan de Rijksarchiefschool optrad. Op zaterdag 16 september 1967, in het Algemeen Rijksarchief aan het Bleijenburg, gaf ik mijn eerste les in het vak 'Kennis van de rechterlij ke organisatie in ons vaderland vóór 1795'. Archiefraad archievenblad Juridisering november 2002 Foto Yvonne Bos-Rops. november 2002 archievenblad I Geen 'rustig bezit'

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2002 | | pagina 13