G Hendrik van Wijn ö- e emoties van thema Met dit alles in het achterhoofd heb ik een poging gedaan iets te begrijpen van Hendrik van Wijn, onze eerste nationale archivaris. Wat beziel de de man om op 62-jarige leeftijd een genoeglijk renteniersbestaan op te geven om zich bezig te gaan houden met de oude archieven van de Bataafse Republiek? En wat was het eigenlijk voor man? Een blik op zijn cv (zie kader) wijst op een bekwame ambtenaar, die een mooie carrière maakte.1 Als pensionaris van Brielle en Gouda had hij in die steden en daarbuiten een goede reputatie. Overmatig ontzag voor de boven hem gestelde autoriteiten lijkt hem vreemd. Uit het dagboek van de Goudse burgemeester Van der Hoeve blijkt dat hij probeerde, waar hij kon, deze opzij te schuiven om zijn eigen plannen door te zetten.2 Toch was het niet dat mogelijk oneerbie dig gedrag, maar de politieke situatie na de onlus ten tussen patriotten en prinsgezinden, die leidde tot zijn vroegtijdig aftreden in 1788. Vanaf 1788 genoot hij een pensioen van 1000 gulden per jaar en hield hij zich bezig met geschiedenis. Hij las, onderzocht, correspondeer de met vele geleerden en publiceerde over het vaderlands verleden. Daar lag zijn hart, al van jongs af aan. Tijdens en na zijn rechtenstudie hield hij zich al bezig met historisch onderzoek. Hij schreef over belangwekkende onderwerpen zoals de vraag 'of het gebruik der letteren oudtijds den Germanen onbekend geweest zij' (1765) en maakte zelfs twee reizen naar Duitsland om de locatie van de slag bij Woeringen (1288) met eigen ogen te bekijken. Als pensionaris van Brielle vond hij nog tijd om te publiceren over de lokale geschiedenis en maakte hij plannen voor het uit geven van de handvesten en privileges. In 1775 weigerde hij een poging te doen om pensionaris te worden in een belangrijker stad, namelijk Haarlem, niet alleen omdat hij vond dat hij daar voor te weinig afwist van juridische zaken, maar ook omdat hij zich niet wilde storten in een leven 'strijdig met de meeste mijner denkbeelden en genoegens'.3 In het (hagiografische getoonzette) levensbericht dat zijn opvolger de rijksarchivaris J.C. de Jonge in 1832 over hem schreef, heet het dat 'het lezen en onderzoeken van gedrukte of ongedrukte charters onder zijne meest gelief koosde bezigheden behoorde'. De emotie van Van Wijn lag bij het verleden. Dat was ook de drijfveer om de functie van archi- varius te accepteren. Althans als we de woorden moeten geloven die hij in 1823 schreef in een brief aan de minister van Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën: 'hij aanvaardde die bediening deels met vrees, deels met genoegen. Met genoegen voor zo ver hij zich vleien dorst dat dezelve zou kunnen strekken tot vinding en in orde brenging van merkwaardige onbekende en voor verlooren geachte stukken (.,.)'.4 In een reactie uit 1803 klinkt dezelfde ondertoon. In het voorbericht van zijn tijdschrift Huiszittend leven schrijft hij over een 'onoverzigtbaar en voor heen niet betreden veld van staatsstukken, daar elk ongezien, elk onbekend doch eerbied- RCHIEF EN EMOTIE 32 m-"- wmé fe?''' waardig overblijfsel van de handelingen onzer vroege voor-ouderen mij, 't is waar, wel verheugt, mijne zucht voor de weten schappen wel aanvuurt en mijnen moed kragtiglijk steevigt (...)'.3 De formulering van het element van vrees of ontzag klinkt minder oprecht. Er is een onder toon van ijdelheid te bespeuren. In 1803 wijst hij erop dat hij in de functie 'zonder de voetstappen van eenigen voorganger te mogen ontdekken het spoor [moest] zoe ken en den weg baanen en in 1823 vermeldt hij dat 'een heer Jan van der Does en Noordwijk benevens andere beroemde mannen in welker schaduw hij niet staan mochte, wel eer dit ambt bij Holland alleen hadden bekleed, 't geen hem ten aanzien van andere provinciën te beurt was gevalle'. Het lijkt er overigens op dat de benoe ming hem niet is overkomen, maar dat hij zelf actief aan het lobbyen is geweest. In november 1800 zond hij een van zijn publicaties, de bundel Avondstonden, aan J.H. van der Palm en hij bleef daarna met hem corresponderen. Een van de onder- werpen was het voorstel dat Hendrik van Rooijen in de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam had inge diend om een charterbibliotheek op te richten, waarin alle charters en staatsstuk ken zouden worden bijeengebracht. Van der Palm (later bekend geworden door de onderwijswet van 1806) was nauw betrok ken bij de verdere uitwerking van de plan nen en heeft ook de naam van Van Wijn, in zijn ogen 'een van de eminente geleer den van de Republiek', genoemd voor de functie van archivaris.6 Van Wijn kreeg de opdracht de char ters en staatsstukken uit de periode tot aan de vrede van Munster (1648) op te sporen en te inventariseren (zonder ze te verplaatsen). Op 1 juli 1802 begon hij in het Binnenhof te Den Haag met het beschrijven van archiefstukken van de voormalige Generaliteit. Maar al na een week, op 8 juli 1802, schreef hij aan het Departementaal Bestuur van Holland en verzocht hij om toegang tot en gebruik van de Hollandse archieven. Opnieuw was het historische nieuwsgierigheid die hem dreef: Holland had, zo betoogde hij, van de vroegste grafelijke tijden af tot aan 1648 een hoogst aanzienlijke plaats onder de Nederlandse gewesten bekleed en daar om moeten zich in de Hollandse archie ven ook de allerbelangrijkste charters bevinden, waaronder nog onbekende 'die een nieuw licht zouden kunnen werpen op de vroegere staat-, historie- en letter kunde van deeze landen in het algemeen en dit departement in het bijzonder'. Het leverde hem een tweede benoeming op: die van archivaris van het departement Holland.7 De eerste jaren van zijn archivariaat hield Van Wijn zich voornamelijk bezig met het beschrijven en ordenen van de Hollandse archieven. Het was bekend terrein: als pensionaris van Brielle en Gouda had hij de gewoonte gehad om, als hij in Den Haag moest zijn voor vergaderingen van de Staten van Holland, 'in horis subceci- vis' subsicivisverloren uurtjes] de Leen- en Registerkamer te bezoeken om aanteke ningen te maken van zaken die hem voor de geschiedenis van stad en land nuttig leken. Nieuw was voor hem het archief van de Domeinkamer van Holland, een archief dat zo zorgvuldig bewaard werd dat zelfs de leden van de Staten van Holland alleen maar toegang konden krij gen na voorafgaande toestemming van de raadpensionaris of het college van Gecommitteerde Raden. Het archief oefende grote aantrekkingskracht uit op Van Wijn: hij wilde uitzoeken wat er in dat archief aanwezig zou zijn over nog onbekende privileges die de graven van Holland aan de onderdanen hadden toe gekend. En daartoe spaarde hij, naar eigen zeggen, geen moeite; 'hij bracht verschei- de dagen door met hier naar te zoeken, doch zonder enige vrucht'.8 De teleurstelling werd echter verzacht toen hij in het archief ontdekte dat er in de veertiende eeuw diverse charters van de graven van Holland naar het archief Henegouwen waren vervoerd. In deze ontdekking ligt het begin van een missie waarbij Van Wijn zich tot het eind van zijn leven in hoge mate emotioneel betrokken voelde. Als archivaris van de Bataafse Republiek moest Van Wijn zich ook bezig houden met de oude charters van de ove rige gewesten. Daar waren, op zijn ver zoek, in 1803 al deskundige corres pondenten aangewezen om hem behulp zaam te zijn. Toch lijkt het erop dat Van Wijn dit niet voldoende vond. In 1804 vroeg en kreeg hij toestemming om een reis te maken naar de andere departemen ten. De reis begon op 13 augustus 1804 in Rotterdam en zou in totaal tweeënhalve maand duren. In die tijd bezocht hij in totaal 22 steden en hun archieven. Zijn lotgevallen en de gevoelens daarbij legde hij voor zijn superieuren vast in een lijvig (159 bladzijden) en wijdlopig verslag.9 De reisroute die hij volgde, ligt voor een archivaris van de Bataafse Republiek niet voor de hand. Hij begon in Zeeland, bezocht er Middelburg, Veere en Goes, maar was al na twee weken aangeland in het Vlaamse Gent. Van daaruit vervolgde hij zijn reis naar Noord-Frankrijk, Henegouwen, Brabant, Gelderland, Overijssel en Utrecht. Zijn escapade naar het zuiden kwam opnieuw voort uit his torische nieuwsgierigheid. Hij had name lijk gehoord dat zich daar de 'aller essen- tieelste stukken tot mijn vak moesten verborgen en moogelijk zouden te ont- 33 januari 1802 februari 1802 maart 1802 april 1802 mei 1802 juni 1802 #3 Hendrik van Wijn als pensionaris van Gouda. Uit:J.Wagenaar,Vaderlandse Historie. Vervolg, dl. 6, t.o.p. 144. Mi' -vtv KaaV.poiiöoJiariB ,*1 Sl&tl Cauda. :;-;V '..v juni Thomas Wedgwood produceert de eerste foto, maar omdat hij geen mogelijkheden heeftom deze te fixera vervaagt het beeld bijna direct. Door Yvonne Bos-Rops* Niets is zo lastig als het weergegeven van de emo ties van een ander. Ze zijn immers bij uitstek onderdeel van het privé-domein. Bovendien zijn er maar weinig mensen extravert genoeg om hun zie- leroerselen spontaan en zonder bijbedoelingen vast te leggen. Toch zijn veel archieven een rijke bron voor het achterhalen van gevoelens uit het verle den: dagboeken, correspondentie en zelfs ambtelij ke stukken verraden al gauw, soms tussen de regels door, iets over opvattingen, gevoelens, nor men en waarden van de auteurs. Hoe die geïnter preteerd moeten worden is een andere zaak: ieder mens is immers ook kind van zijn tijd. De rechtge aarde historicus zal, net als de archivaris overigens, in ieder geval altijd kijken naar de context. Heftig uitgedrukte gevoelens uit de Romantiek duiden met de opvattingen uit de eenentwintigste eeuw is een anachronisme. En aan emoties in een liefdesbrief zal een andere waardering gegeven moeten worden dan die in een ambtelijke brief. Geschiedkundige Archivaris Het interieur van de 'Klaaskerk' De stad Utrecht staat, vanwege het grote aantal kerken, be kend als de 'kerkenstad'. Een van deze kerken, de Klaaskerk, is het onderwerp van de afstudeerscriptie van Boni Biemans (47), die vanaf 1987 in haar vrije tijd cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit studeert. Zij is elke vrije minuut in Het Utrechts Archief te vinden en behoort daar tot de 'diehearts', de vaste kern van onderzoekers. Haar onderzoek noemt ze een uit de hand gelopen en bijzondere hobby. Het ontroert haar om een zeshonderd jaar oud stuk in handen te krijgen, de broederschapsrekening van OLV Ternood Gods (1390-1391) bijvoorbeeld. Boni vertelt dat de inrichting van de kerken in de rooms-katholieke periode nog niet systematisch is beschreven. Een collega-onderzoeker werkt aan een pro motie-onderzoek over het interieur, de vormgeving van de Dom en Boni doet dat van de Klaaskerk, een parochiekerk uit de twaalfde eeuw. Ze is met haar laatste hoofdstuk bezig. De kerkmeesterrekingen zijn vanaf 1427 vrij compleet, maar uit de periode daarvoor moest ze alle gegevens bij elkaar sprokke len. Dankzij het restauratieproject van vijf grote kerken (1969- archievenblad september 2002 juli 1802 augustus 1802 september 1802 -.-i--I oktober 1802 november 1802 december 1802 t fk>!•<- "7"' 2/i 4r- WT ■'-■■■?• a r rLirffe W+* Cy+tut+y f,*v>'L- - Ai -jw_ 1988), waardoor veel archeolo gische en bouwhistorische gegevens beschikbaar zijn over de middeleeuwse Utrechtse kerken, heeft Boni een goede basis voor haar scriptie. De vormgeving in de kerk veran derde geleidelijk door de invulling van de liturgie of de devotie van groepen, waardoor het aantal altaren toe nam. In de protestantse periode kwam het accent van de dienst in plaats van het altaar op de preekstoel te liggen. Verontwaardiging is er bij Boni over de verbri jzeling van de meest 'paapse' ramen van de Klaaskerk door een kerkmeester (1609-1609). De man faalde hier mee als goed beheerder. Over de kapotgeslagen afbeeldingen zijn geen gegevens bewaard gebleven. Van zijn archiefreizen maakte Van Wijn in zijn wijdlopige schrijfstijl uitvoerige verslagen voor zijn opdrachtgevers. Het rapport van de eerste reis liet hij op eigen kosten kopiëren voor zijn persoonlijk archief. Den Haag, Nationaal Archief, collectie Van Wijn, inv. nr. 190. Holland Reizen september 2002 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2002 | | pagina 16