c e n s i e s
literatuur
Of science and scientists. Neerlandica in the Archive of the Academy of
Sciences St. Petersburg. Ed. Hans van Koningsbrugge en Carel Horstmeier.
34
W.F.J. Mörzer Bruyns, Konst der stuurlieden.
Stuurmanskunst en maritieme cartografie in acht portretten, 1540-2000.
35
Nederlands-Russisch Archief Centrum (NRAC),
Groningen, 2002
ISBN 90-77089-01-2, 208 blz., ca. 30,00
Ruim een eeuw nadat C.C. Uhlen-
beck zijn 'Verslag aangaande een onder
zoek in de archieven van Rusland ten
bate der Nederlandsche geschiedenis, op
last der regering ingesteld' publiceerde in
1891, is een poging gedaan om zijn werk
te overtreffen. In het archief van de
Academie van Wetenschappen in Sint-
Petersburg is een onderzoek ingesteld
naar Neerlandica, waaronder brieven,
documenten, manuscripten en publica
ties worden verstaan, die zijn geschreven
door of aan mensen die een tijd in
Nederland werkten. De bescheiden zijn
in verschillende talen opgesteld, als het
Russisch, Frans, Duits, Nederlands,
Engels en Latijn. Het is een goed idee met
dit archief te beginnen, want hier heeft
Uhlenbeck indertijd niet gewerkt. De
publicatie Of science and scientists is de
eerste in een reeks verslagen van het
NRAC. Er is heel veel materiaal beschre
ven en er is volgens het voorwoord zelfs
nog meer materiaal dat misschien in een
vervolgdeel komt. Het archief van de
Academie van Wetenschappen bevat
naast de neerslag van de eigen admini
stratie ook persoonlijke archieven van
geleerden. Het grootste in omvang, vijf
tig pagina's, is de beschrijving van fond
114, het persoonlijk archief van
mevrouw Anna C. Croiset van der Kop
(1859-1914), dat zij schonk aan de
Academie van Wetenschappen waarvoor
zij een aantal jaren werkte. Zij had in
Nederland de eerste hoogleraar Slavische
talen willen worden; helaas voor haar
werd dat N. van Wijk in Leiden.
Interessant, maar niet overtuigend, is
haar, bij mijn weten nooit gepubliceerde,
uitgebreide aanval op het proefschrift
van R. van der Meulen die aantoonde dat
veel Russische zeetermen uit het
Nederlands zijn overgenomen.
Croiset van der Kop was niet de enige
Nederlandse geleerde die voor de
Academie van Wetenschappen werkte.
Vlak na de oprichting in februari 1724
reisden twee Bernouilli's af naar
Petersburg. Nicolaas II, die van zijn eerste
tot zijn tiende jaar in Groningen woon
de, doceerde er van 1725 tot 1726
mechanica. Hij stierf in 1726 in
Petersburg. Daniel I woonde tot zijn vijf
de jaar in Groningen en doceerde tussen
1725 en 1733 aanvankelijk fysiologie en
daarna wiskunde. In 1733 werden zij
gevolgd door een medisch doctor gespe
cialiseerd in botanie, J. Amman (1707-
1741). De opsomming van zijn manu
scripten beslaat meer dan zes pagina's.
Voor de oprichting van de Academie
werd Herman Boerhaave gevraagd welke
geleerden in Nederland konden worden
uitgenodigd om naar Petersburg te
komen. Hij gaf een tactisch antwoord;
Petersburg betaalde goed, maar de
levensomstandigheden en de noodzaak
om toestemming van de tsaar voor terug
keer naar het vaderland te krijgen, waren
minpunten. Zijn twee neven Kaau-
Boerhaave trokken in de jaren veertig
van de achttiende eeuw naar Petersburg
om er te doceren en te publiceren. Vanaf
het begin was er een corresponderend
lidmaatschap ingesteld. Dat verklaart de
aanwezigheid van correspondentie met
talrijke Nederlandse geleerden door de
eeuwen heen. Zo werden in 1754 de ana
tomen Bernard Albinus en Petrus Cam
per, de botanicus Johannes Burman en
de natuurkundige P. van Musschenbroek
corresponderend lid. In 1925 werd de
natuurkundige H. Kamerlingh Onnes
corresponderend lid. Onbekender is de
naam van de specialist over Mongolië en
Tibet, Isaak Jacob Schmidt (1779-1847).
Misschien wel de interessantste periode
is de tijd die voorafging aan de oprich
ting van de Academie van Wetenschap
pen. De periode van de administratieve
acquisitie van twee grote natuurhistori
sche collecties uit Amsterdam voor de
kunstkamer van Peter de Grote en van de
uitgebreide correspondentie met Neder
landse geleerden die gevraagd werden
om kandidaten voor te dragen als lid de
academie in oprichting. Het bovenge
noemde tactische antwoord van Boer
haave in 1724 is, zag ik, helaas niet opge
nomen (Leiden, 30 juli 1724, de brief is
ingebonden in een dik deel: 1.3.8. 157-
158).
Vanaf 1992 bevonden Nederlandse
onderzoekers zich regelmatig in het
archief. Zeer terecht heeft de Russische
samensteller hun archiefvondsten, voor
zover ze gemakkelijk via de aanvraagad-
ministratie traceerbaar waren, in deze
inventaris verwerkt. Hieronder bevindt
zich de correspondentie van de Amster
damse apotheker Albert Seba met het
hoofd van de kunstkamer R. Areskin en
zijn secretaris J.D. Schumacher. Verder
het contract in concept van Maria
Dorothea Gsell, dochter van de Duits-
Nederlandse aquarelliste Maria Sybilla
Merian, om voorwerpen in de kunstka
mer te tekenen. Ook werd er de eerste
inventaris van een kunstcollectie in
Rusland gemaakt, namelijk de door
Georg Gsell in samenwerking met Jacob
Staehlin gemaakte beschrijving van alle
schilderijen in de paleizen van Peter de
Grote.
De Russische samenstellers hadden geen
kennis van alle talen. Brieven in het
Russisch en in het Duits zijn voorzien
van een regest, beknopter dan bij
Uhlenbeck, maar informatief. Brieven in
het Frans en het Nederlands zijn meestal
helemaal niet geannoteerd. Om twee
voorbeelden te noemen, op pagina 26
staat [Letter] 'By Bernard Nieuwentijdt to
Clermont, 31 August 1717. One letter.'
Het was leuk geweest om in dit regest te
kunnen lezen dat in deze brief de natuur
kundige Bernard Nieuwentijdt uitvluch
ten geeft waarom hij geen mening kan
geven over de waarde van 'De quadra-
tuur van de cirkel' van de hand van
Daniel Waaijwel en door Waaijwel aange
boden aan de tsaar. Maar de brief is in het
Nederlands. Hetzelfde is het geval op
pagina 25. [Letter] 'byj. Amman, doctor
of Medicines in Warmond to A. Seba in
Amsterdam. Warmond 4 january 1717.
One letter. In Dutch.' In deze brief vraagt
Amman aan Seba om bij de tsaar het lot
van advocaat Muys van Holy, die al acht
jaar gevangen zit 'wegens een onvoor
zichtige ijver voor een goede zaak', onder
de aandacht te brengen. De tsaar had
twintig jaar eerder met hem bij N. Witsen
gedineerd. In Haarlem heeft de tsaar het
archievenblad
april 2002
doofstomgeboren kind gezien dat hij
(Amman) leerde spreken. Het goede deel
van de Amsterdammers zou de tsaar
dankbaar zijn als hij hem vrij kreeg. Maar
de brief was in het Nederlands. Trouwens
J. Amman moet zijn J.K. Amman (1669-
1717), de beroemde Nederlandse doven-
arts, de vader van de botanicus J. Amman
(1710-1741) die in Petersburg ging wer
ken.
Dat brengt ons op de annotatie. Die is erg
willekeurig. Soms worden bij personen
geboorte- en sterfdatum vermeld, soms
alleen jaartallen, ook in gevallen waar
data in de Winkler Prins wel te vinden
zijn. Biografische bijzonderheden zijn
vaak niet toegespitst op de reden waarom
gegevens in dit archief terecht zijn geko
men. Bijvoorbeeld Nicolaas Bidloo, ver
bonden aan het Moskouse militaire zie
kenhuis met medische opleiding, kreeg
uit Petersburg van de secretaris van de
Academie van Wetenschappen, J.D.
Schumacher, een brief toegestuurd. In de
voetnoot had 'Founder of a hospital and
hospitalschool in Moscow in 1706' niet
misstaan bij Bidloo. De brief, in het
Frans, handelt over een veelbelovende
leerling van Bidloo die Schumacher graag
in dienst wilde nemen als vertaler ten
behoeve van de Russische studenten. Alle
professoren waren immers buitenlan
ders. Genoemde brief is een minuut,
ingeschreven in een vijf centimeter dikke
minutenband: Fond 1, Opis 3, delo 2. Er
is door de redactie geen onderscheid
gemaakt tussen minuten en brieven.
Enkele noten zijn gemaakt door de
Nederlanders. Zoals de noot over de pro
blemen bij de transcriptie van oorspron
kelijk Westers-Russische namen die
alleen in cyrillische letters voorkomen in
de brieven op de pagina's 20 en 21. Het is
een bekend probleem hoe je in dergelijke
gevallen zulke namen met Latijnse letters
moet spellen. Kennelijk werkten de
Nederlandse redacteuren met Russische
teksten die de Petersburgse collega's aan
leverden en hebben ze de brieven zelf
niet gezien. Ze kozen een slecht voor
beeld: Bloementroost/Blyumentrost. Zo
ondertekende de eerste president van de
Petersburgse Academie met Latijnse let
ters zijn op pagina 25 vermelde
Franstalige brief aan Areskin d.d. 12
januari 1717 met L. Blumentrost.
Het is jammer dat het werk in dit stadi
um werd gedrukt. Het zou de Neder
landers niet meer dan drie maanden kos
ten om, aan de hand van het verrichte
voorwerk door de Russische collega's, een
verslag van de Neerlandica te maken dat
in honderd jaar niet verbeterd hoeft te
worden. Dit overzicht van Neerlandica in
het archief van de Academie van
Wetenschappen in Sint-Petersburg is een
schatkamer. Wie echter iets van zijn
gading vindt, kan teleurgesteld raken.
Sommige informatie is al gepubliceerd
maar dat wordt niet aangegeven. Wie
niets van zijn gading vindt, wees gerust,
er is nog meer dan staat beschreven. U
zou kunnen zeggen: 'Op naar Sint-
Petersburg!'.
Jozien J. Driessen-van het Reve,
historicus en publicist te Amsterdam
Jaarboek 2001 Vereeniging Nederlandsch
Historisch Scheepvaart Museum/Stichting
Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam
Walburg Pers, Zutphen, 200a
ISBN 90-6011-624-0, 112 blz., 22,95
De auteur van Stuurmanskunst en
maritieme cartografie in acht portretten, die
senior conservator zeevaartkunde van
het Nederlands Scheepvaartmuseum
Amsterdam is, schrijft in zijn voorwoord
dat het doel van dit boek is om de
geschiedenis van de navigatie voor een
brede lezersgroep begrijpelijk en aantrek
kelijk te maken. Hij schetst in een lang
inleidend hoofdstuk een historisch over
zicht van stuurmanskunst en maritieme
cartografie. De belangrijkste ontwikkelin
gen in binnen- en buitenland worden
hierbij door elkaar behandeld in een niet
altijd chronologische volgorde, hetgeen
de duidelijkheid niet overal ten goede
komt. Vervolgens worden acht biogra
fieën van toonaangevende Nederlanders
op het gebied van zeevaartkunde
beschreven. Onder anderen maritiem
cartograaf Lucas Janszoon Waghenaer
(1533/34-1606), docent Cornelis Douwes
(1712-1773) en sterrenkundige Frederik
Kaiser (1808-1872) komen aan bod. Niet
alle portretten komen echter goed uit de
verf. Enerzijds is er klaarblijkelijk over
sommige personen te weinig informatie
beschikbaar, anderzijds staan de verhalen
niet op zichzelf maar vormen ze in feite
samen een aaneengesloten verhaal over
de Nederlandse bijdrage aan de ontwik
keling van de zeevaartkunde. Dat is jam
mer, want bepaalde aspecten uit het
leven van de geportretteerden lijken inte
ressant genoeg om dieper op in te gaan.
Zo lezen we dat Claes Hendrickszoon
Gietermaken een stuurmansschooltje
annex winkel in boeken en navigatie-ins-
trumenten bezat en daarnaast de functie
van examinator van de Amsterdamse
stuurlieden van de VOC bekleedde. Ik zou
graag meer willen weten over het reilen
en zeilen van de school en winkel, het
type leerling, de status van zijn beroep of
de precieze inhoud van zijn baan als exa
minator. De schrijver laat het echter bij
deze vermelding van zijn werkzaamheden
zonder op de inhoud in te gaan.
Het boek is wat dat betreft wel zeer infor
matief, maar tegelijkertijd helaas (te) wei
nig beschouwend. De schrijver roept vra
gen op die hij niet beantwoordt. Dat de
Republiek in de zeventiende eeuw bijvoor
beeld voorop liep in de internationale
ontwikkeling van stuurmanskunst en
maritieme cartografie is evident. Zo geno
ten de atlassen van Blaeu in heel Europa
veel aanzien. Waarom in de loop van de
achttiende en negentiende eeuw deze
vooraanstaande rol door andere landen
april 2002
archievenblad