het Europees Parlement
burengerucht
burengerucht
C DE ARCHIEVEN VAN
f~
v
Met de voortschrijdende integratie van
Europa zullen ook de archieven van de Europese
instellingen belangrijker worden voor historisch
onderzoek. Behalve uiteraard voor de eigen
geschiedenis van deze instellingen zullen haar
archieven ook voor de nationale geschiedenis
van de lidstaten aan belang
winnen.2 Dat rechtvaar
digt het geven van ruimere
bekendheid aan de Euro
pese archieven. Deze bij
drage beperkt zich hoofd
zakelijk tot de archieven
van het Europees Parle
ment en zijn voorlopers.
Eerst zal worden ingegaan
r| op de voor het Parlement
bestaande wet- en regelge
ving inzake het archiefbe
heer en de toegang tot de
documenten. De parlementaire archieven wor
den besproken in het kader van de instellingen
die ze beheren. De historische of statische
archieven bevinden zich in het Historisch
Archief van de Europese Gemeenschappen
(HAEG) te Florence. In Luxemburg beheert de
Archiefdienst van het Europees Parlement de
semi-statische en dynamische archieven. Ten
slotte zal aandacht worden besteed aan een bij
zonder aspect van het beheer van de Europese
archieven: de meertaligheid. In het bestek van
dit artikel is het niet mogelijk de genoemde
zaken uitputtend te behandelen. Het beoogt niet
meer dan een introductie te zijn.
Het reglement van het Parlement telt
slechts twee verwijzingen naar de archieven.
Artikel 148 lid 4 bepaalt dat de notulen, onder
tekend door de voorzitter en de secretaris-gene
raal, in het archief van het Parlement worden
bewaard. In artikel 176 lid 2 staat dat vertrouwe
lijk te behandelen verzoekschriften (petities)
eveneens in het archief van het Parlement wor
den bewaard, waar zij voor alle leden ter inzage
liggen.3
Daarnaast zijn er in de loop der jaren verschil
lende voorschriften met betrekking tot de parle-
mentaire archieven vastge
steld. In 1973 wees de
secretaris-generaal de ar
chiefdienst aan als bewaar
der van de (brieven)post.
Het jaar daarop kwamen
de directoraten-generaal
op instigatie van de secre
taris-generaal met elkaar
overeen dat de centrale
archiefdienst alle documenten met betrekking
tot bij stemming goedgekeurde akten van het
Parlement zou bewaren, inventariseren en
indexeren. In 1975 volgde een besluit van het
Bureau, verantwoordelijk voor de interne orga
nisatie van het Parlement, waarin deze afspraak
werd bevestigd.
Pas in de jaren tachtig kwam er overkoepelende
regelgeving voor het archiefbeheer van de
Europese instellingen. Een verordening van de
Raad van 1 februari 1983 bepaalde dat de instel
lingen van de Europese Economische Gemeen
schap en van de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie hun historische archieven zou
den openstellen voor het publiek. Volgens een
besluit van de Europese Commissie was dit ook
het geval voor de archieven van de Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal.7 De termijn
voor openstelling werd vastgesteld op dertig
jaar, waarmee de Europese instellingen de des
tijds in de meeste lidstaten gehanteerde over
brengingstermijn overnamen. De verordening
van de Raad en het Besluit van de Commissie
waren het resultaat van politieke wil van de lid
staten. Het doel van de openstelling van de stati
sche archieven van de Gemeenschappen voor
het publiek was drieledig:
1stimuleren van onderzoek naar de geschiede
nis van de Gemeenschappen;
2. bevorderen van de belangstelling van het
publiek voor de ontwikkeling van de
Europese integratie;
3. vergroten van het inzicht in het functione
ren van de Europese instellingen.
Met beide documenten beschikken de lidstaten
en de Europese instellingen over een gemeen
schappelijke juridische basis om de openstelling
van de Gemeenschapsarchieven te waarborgen.
In de jaren negentig namen de verschillende
Europese instellingen elk afzonderlijk besluiten
inzake de toegang van het publiek tot hun docu
menten.8 Het recht op informatie en de overtui
ging dat de doorzichtigheid van het besluitvor
mingsproces het democratisch karakter van de
instellingen en het vertrouwen van het publiek
in het bestuur versterkt, speelden hierbij een
24
25
m^TTtmTTï.n.^
Door Louis Sicking*
cs; 1
De ondertekening van het Schuman-plan.
Links:Jean Monnet, rechts: Robert
Schuman. (Foto: Europees Parlement)
De geschiedenis van Nederland wordt vanaf de
aanvang van de Europese eenwording in toenemen
de mate buiten Nederland gemaakt. Steeds meer
besluiten die op Europees niveau worden genomen,
hebben gevolgen voor ons land. Hoewel Europa
soms nog ver weg lijkt, kunnen we ons er steeds
minder aan onttrekken. Binnenkort zal de euro
daarvan het meest tastbare bewijs zijn.
Wet- en regelgeving
Een beknopte geschiedenis van het Europees Parlement
Het begon allemaal met de lancering van het Schuman-
plan op 9 mei 1950. De Franse minister van Buitenlandse
Zaken, Robert Schuman, stelde voor om de kolen- en
staalproductie van Frankrijk en Duitsland onder een
gemeenschappelijke autoriteit te brengen in een organisa
tie waarvan ook andere Europese landen lid zouden kun
nen worden. Het achterliggende idee was dat de Frans-
Duitse vijandschap door een permanente economische
band zou verdwijnen. De Franse ambtenaar Jean Monnet,
hoofd van het commissariaat dat het industriële herstel
van Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog moest organise
ren, was de oorspronkelijke inspirator van het Schuman-
plan, dat in 1951 resulteerde in het verdrag van Parijs, het
oprichtingsverdrag van de Europese Gemeenschap voor
Kolen en Staal (EGKS).
De jaren 1952-1958 vormen de onstaansperiode van het
Europees Parlement. De Gemeenschappelijke Vergadering
van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal was
verantwoordelijk voor de controle van de activiteiten van
de Hoge Autoriteit, het uitvoerend en wetgevend orgaan
van de EGKS. De leden van de nationale parlementen van
de zes lidstaten (West-Duitsland, Frankrijk, Italië,
Nederland, België en Luxemburg) kozen jaarlijks de 78
leden van de Gemeenschappelijke Vergadering. De leden
vormden nationale delegaties. De eerste vergadering werd
gehouden op 10 september 1952 in Straatsburg, dat tot
op de dag van vandaag de officiële zetel van het
Parlement is. De plenaire zittingen vinden er plaats. De
Gemeenschappelijke Vergadering had slechts één politie
ke bevoegdheid. Bij de presentatie van het jaarverslag
kon zij met een tweederde meerderheid een motie van
wantrouwen tegen de Hoge Autoriteit aannemen. In de
praktijk probeerde de Vergadering het beleid van de Hoge
Autoriteit te beïnvloeden terwijl de laatste steun bij de
parlementariërs zocht tegenover de Raad van Ministers.
De Vergadering oefende vooral invloed uit op het anti
trust- en fusiebeleid, sociale zaken en de formulering van
algemene doelstellingen.
Zes maanden, van 15 september 1952 tot 10 maart 1953
om precies te zijn, was tevens een Vergadering Ad-Hoe
actief. Deze parlementaire vergadering bestond uit de
leden van de Gemeenschappelijke Vergadering plus drie
extra leden uit West-Duitsland, Frankrijk en Italië elk. De
Vergadering Ad-Hoc was ingesteld door de Gemeen
schappelijke Vergadering met het doel een ontwerp op te
stellen voor een Europese Politieke Gemeenschap (EPG).
Deze is echter nooit tot stand gekomen. Veranderde poli
tieke omstandigheden, met name in Frankrijk, maakten
een einde aan alle discussies over de EPG.4
Met de inwerkingtreding van het verdrag van Rome in
1958 kregen de drie gemeenschappen - de EGKS, en de
bij dit verdrag opgerichte Europese Economische
Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie (Euratom) - één parlementaire vergadering,
vanaf dat moment in het Nederlands Europees Parlement
genaamd.5 Zijn leden werden nog steeds aangewezen
door de nationale parlementen. Het Parlement van de Zes
telde 142 leden, die zich in transnationale politieke partij
en groepeerden. Het Europees Parlement had geen recht
van budget, noch wetgevende bevoegdheden en kon
slechts advies uitbrengen. In 1973 traden Engeland,
Ierland en Denemarken tot de Gemeenschappen toe. Dat
bracht het aantal zetels in het Parlement op 198. Twee
jaar later, in 1975, kreeg het Parlement meer bevoegdhe
den inzake het budget. Met uitzondering van deze wijzi
gingen onderging het Parlement tussen 1958 en 1979 nau
welijks veranderingen van betekenis.
De eerste rechtstreekse verkiezingen voor het Europees
Parlement vonden plaats in 1979. Het aantal zetels
bedroeg toen 410. Het ledental nam met de toetreding
van Griekenland (1981), Spanje en Portugal (1986) toe tot
518. Duitsland kreeg er na de hereniging 18 zetels bij.
Sedert de toetreding van Finland, Oostenrijk en Zweden in
1995 telt het Parlement 626 leden. Het verdrag van
Amsterdam bepaalde nog dat het aantal leden de 700
niet mocht overschrijden, ongeacht het toekomstige aan
tal lidstaten, inmiddels is dit voornemen achterhaald door
het verdrag' van Nice, dat echter nog niet van kracht is.
Daarin is het maximum aantal zetels verhoogd tot 732.
De bevoegdheden van het Parlement werden in de jaren
tachtig en negentig van de vorige eeuw geleidelijk uitge
breid. De Europese Akte, die sinds 1 juli 1987 van kracht
is, legde nieuwe procedures vast inzake de wet- en regel
geving. Een ervan is de zogeheten samenwerkingsproce
dure, die van toepassing was op een tiental verdragsarti
kelen waarin de wetgeving inzake de vorming van de
interne markt is vastgelegd. Volgens deze procedure moe
ten de beslissingen van de Raad aan het Parlement wor
den voorgelegd. Dat heeft vervolgens drie maanden de
tijd om de beslissingen goed te keuren, te verwerpen of
te amenderen. De Europese Akte kende het Parlement
dezelfde rechten toe als de Raad inzake het ratificeren
van verdragen van toetreding van nieuwe lidstaten tot de
Gemeenschappen en associatie-overeenkomsten. Dankzij
het verdrag van Maastricht namen de bevoegdheden van
het Parlement in 1993 verder toe. De samenwerkingspro
cedure werd op meer terreinen van toepassing. Daarnaast
werd de medebeslissingsprocedure geïntroduceerd.
Wanneer na twee lezingen geen compromis tussen de
Raad en het Parlement is bereikt, kan de Raad eenzijdig
als wetgever optreden. Maar het Parlement beschikt over
de bevoegdheid om de aldus tot stand gekomen wetge
ving van de Raad binnen zes weken te verwerpen. Verder
is het Parlement formeel betrokken bij de benoemingen
van de Europese Commissie en zijn voorzitter.
Het verdrag van Amsterdam, dat sedert 1 mei 1999 van
kracht is, vergroot de bevoegdheden van het Europees
Parlement en beperkt de procedures waarbij het optreedt
tot drie: instemming, medebeslissing en raadpleging. De
medebeslissingsprocedure blijft politiek gezien het
belangrijkst. Het toepassingsgebied ervan is uitgebreid
tot nieuwe beleidsterreinen, waaronder werkgelegenheid,
sociale politiek, volksgezondheid, vrij verkeer, interne
markt, vervoer, structuurfondsen en cohesiefonds, onder
zoek, milieu, ontwikkelingssamenwerking, non-discrimina
tie op grond van de nationaliteit, transparantie, fraudebe
strijding, samenwerking op douanegebied, statistieken en
bescherming van gegevens. Sinds Amsterdam kan het
Parlement de benoeming van de voorzitter van de
Europese Commissie goedkeuren of verwerpen. Nice ten
slotte voorziet in een vereenvoudiging van de medebe
slissingsprocedure alsook in een verdere uitbreiding van
het toepassingsgebied.6
De eerste zitting van de gemeenschappe
lijke vergadering van de EGKS op 10 sep
tember 1952 onder voorzitterschap van
Paul-Henri Spaak. (Foto: Europees
Parlement)
archievenblad
november 2001
november 2001
archievenblad