c e n s i e s
gnalemente
W. Rinzema-Admiraal,
Java, het laatste front, sociale gevolgen van de Japanse
bezetting op Centraal-Java voor Indonesiërs en Europeanen.
literatuur
Japanse inval en later van het optreden
van de Japanse bezetter op Java voor de
burgerij. Verder wordt er grote nadruk
gelegd op het 'schimmige' niet-Europese,
inlandse verzet tegen de Japanse bezet
ting, dat mede heeft bijgedragen aan de
Over de Japanse bezetting van
Nederlandsch-Indië in de jaren 1942-
1945 bedekt constant een stroom van
publicaties de toonbanken van de Haagse
boekhandel. Het beeld van de gruwelen
die zich in het Oosten hebben afge
speeld, neemt steeds meer proporties aan
en het vijftien jaar oude deel lib van L.
de Jongs Koninkrijk der Nederlanden in de
Tweede Wereldoorlog, dat handelt over die
periode, is aan herschrijving toe.
Onlangs verscheen een geïllustreerde
atlas van de Japanse kampen in
Nederlands-lndie (bij Asia Major in
Purmerend).
Het boek van mevrouw Rinzema bevat
een overzicht van de gevolgen van de
krijgshandelingen en de Japanse bezet
ting voor de burgerbevolking op Java.
Hoofdonderwerpen zijn het verzet van
de vooral inlandse burgerbevolking
tegen de Japanse bezetter en de burger
kampen voor de blanke geïnterneerden
op Java. De auteur probeert binnen dit
kader het soms vage beeld dat in deel 11b
van Lou de Jong is ontstaan aan te vullen
en aan de hand van nieuwe, door haar
zelf verkregen gegevens scherper te stel
len. Dat lijkt niet moeilijk, omdat De
Jong bij herhaling klaagt over het gebrek
aan gegevens uit de tijd van de Japanse
bezetting. Anders dan bij de Duitsers het
geval was, hebben de Japanners bij hun
terugtrekking uit Indonesië alle archie
ven over hun bestuur vernietigd, en de
feiten moesten ook door De Jong worden
gereconstrueerd uit reeksen individuele
verhalen.
Er is inspanning nodig om dit werk te
lezen. Mevrouw Rinzema heeft een
eigenaardig lapidair taalgebruik dat
nogal afwijkt van het toegankelijke proza
van dr. L. de Jong. Het moeilijkst zijn de
passages waarin de historica probeert een
eigen mening naar voren te brengen of
probeert een conclusie te trekken. Vaak
worden zaken bekend verondersteld voor
leken die niet van de Indische verhou
dingen op de hoogte zijn. Soms, maar
niet altijd, worden zij verderop uitgelegd.
Ook wordt niet altijd de chronologie
aangehouden: daardoor maakt het werk
de indruk van een reeks capita selecta.
Feitelijk is het een opsomming van aan
vullingen op het werk van L. de Jong,
waarbij hier en daar veel details worden
toegevoegd. Afrondende uitspraken, die
het beeld van contouren zouden moeten
voorzien en methodologische aanbeve
lingen vindt men echter verspreid in de
tekst. De conclusies zijn feitelijk meer
nadere commentaren van mevrouw
Rinzema op de resultaten van haar
onderzoek. Als 'vervanging van De Jong'
schiet het daarom tekort, het zal nooit
populair worden. Dat is jammer vanwege
de inzet van de auteur en de enorme rijk
dom aan gegevens die erin zijn verwerkt.
Het boek bevat met name nieuwe ont
dekkingen inzake de gevolgen van de
overheidsmaatregelen van het KNIL en
het Nederlandse bestuur tijdens de
onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië.
Sterker nog dan Lou de Jong keert
mevrouw Rinzema zich tegen de inder
tijd populaire opvatting dat de uitroepers
van de Indonesische onafhankelijkheid
collaborateurs waren. Andere onderwer
pen waarmee zij zich bezighield, kwa
men reeds tijdens het onderzoek veelvul
dig in de actualiteit. Dat zijn met name
de kwestie van de ronseling van geïnter
neerde meisjes als 'troostmeisjes' voor
het Japanse leger, zo schokkend dat zij in
1994 aanleiding gaf voor een rapport van
de ministers d'Ancona (voor Welzijn) en
Kooiman (voor Buitenlandse Zaken) aan
de Tweede Kamer, en de zogenaamde
Varkensmanden-affaire, waarop ook
mevrouw Rinzema uitvoerig ingaat (p.
50-51). De bekendmaking van het laatst
genoemde incident in De Telegraaf baar
de indertijd enig opzien. Vaak gaat het in
het boek van mevrouw Rinzema om oor
logsmisdrijven die zijn bedreven of aan
gestuurd door Japanse topfiguren die
reeds op andere rechtsgronden waren
gevonnist en geëxecuteerd. Het ophalen
van nog meer en erger kwaad achtte men
28 I
kort na de oorlog minder gewenst, omdat
dit nodeloos schokkend werd geacht
voor de nabestaanden en de publieke
opinie. Mevrouw Rinzema heeft zelf
ertoe bijgedragen dat deze zaken thans in
het daglicht zijn gekomen.
Ondanks de nadruk op de vele wreedhe
den van de bezetter en de betrokkenheid
van mevrouw Rinzema bij de slachtoffers
van de Japanse onderdrukking, blijft zij
in haar verklaringen genuanceerd. Nieuw
aan dit boek is, dat wordt nagegaan of er
zoiets bestond als systematische uitroei
ing zoals in Duitsland het geval was. Tot
1944 was het leven in de burgerkampen,
hoe ellendig ook, 'normaal'; de Japanse
terreurhandelingen maakten deel uit van
een feodale militaire discipline die ook
intern gold. Ze vloeiden ook voort uit
een vorm van racisme waaraan eerder
ook Nederlanders zich schuldig hadden
gemaakt (vgl. p. 140). De honger en het
voedseltekort waren eerder te verklaren
door schaarste op Java zelf tengevolge
van - ook door L. de Jong vastgestelde -
ongunstige oogstomstandigheden en het
economische wanbeleid van de bezetter
dan door opzet: 'Eliminatie van burgers
door honger is' althans tot de eindfase
'nooit Japans beleid geweest.'
Aan het einde van 1944, toen de neder
laag naderde, werd er door minister Kodo
een plan gemaakt om het kampenstelsel
voor Europeaanse geïnterneerden af te
sluiten met een eindoplossing, die moest
leiden tot het afschieten van alle weerba
re Europeanen. Mevrouw Rinzema laat
aan de hand van de gelijktijdig plaatsvin
dende repressiemaatregelen in de
Javaanse kampen zien hoe men in het
voorjaar van 1945 probeerde opstanden
uit te lokken om de gewenste executies te
rechtvaardigen. Het plan mislukte echter,
onder meer omdat Kodo werd wegge
werkt. De rapporten waaruit de Japanse
liquidatieplannen blijken, vielen in han
den van de geheime dienst van het
Nederlandse leger, het NEFIS. Het archief
kon tijdens het onderzoek van L. de Jong
nog niet worden geraadpleegd. Het werd
in 1982 buiten de overdracht van de
bestanddelen in de archiefbewaarplaats
van het ministerie van Koloniën en
Overzeese Rijksdelen gehouden en over
gebracht naar het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Indertijd vreesde dit
ministerie dat openbaarmaking van
bepaalde geheime stukken het belang
van de staat en zijn bondgenoten in
gevaar bracht. Achteraf blijkt dit gevaar
voor de staat vooral te bestaan uit de
door de BVD en IDB gevoelde noodzaak
om informanten ten eeuwigen dage te
beschermen door raadplegers van hun
rapportage te weren. De verplichte over
brengingstermijn naar het Algemeen
Rijksarchief stond toen nog op vijftig
jaar. Op 8 februari 1986 heeft de Raad
van State in een AROB-uitspraak op het
beroep van een onderzoeker tegen een
beschikking van de BVD - hier ging het
om het Nederlandse verzet (de zoge
naamde King Kong-affaire) - korte met
ten gemaakt met dit soort opvattingen.
Wanneer mevrouw Rinzema in haar stu
die verwijst naar 'archief' of 'niet-open-
baar archief', doelt zij vaak op stukken
van het NEFIS. Die zijn aan de hand van
een goede inventaris toegankelijk en
kunnen daar geraadpleegd worden voor
wetenschappelijk onderzoek. Tal van ver
wijzingen naar geïnventariseerde NEFIS-
rapporten vinden we reeds in het hierbo
ven aangehaalde rapport over de 'troost
meisjes'.
Uit de bronnenopgave blijkt echter ook
dat mevrouw Rinzema zelf documenten
heeft verzameld in de vorm van kamp
dagboeken. Ook heeft zij het particuliere
bezit van J. Krijgsveld geraadpleegd.
Helaas ontbreekt in dit boek een goede
en volledige opgave van de geraadpleeg
de archieven en zijn de verwijzingen in
de tekst niet altijd even helder. Uit een
lijst van afkortingen kan men een globa
le lijst van archiefbewaarplaatsen en zich
daarin bevindende 'openbare' archieven
destilleren: we vinden er ARA voor
Algemeen Rijksarchief, MINOG voor het
zich aldaar bevindende archief van het
Ministerie van Overzeese Gebiedsdelen.
CCKP staat voor Centraal Comité voor
Kerkelijk en Particulier Initiatief voor de
sociale zorg ten behoeve van
Gerepatrieerden Dit archief is ook in het
Algemeen Rijksarchief aanwezig, maar is
wegens de vele persoonsgegevens juist
niet volledig openbaar. Raadpleging is
alleen mogelijk met toestemming van
de archivaris van de Nederlandse
Hervormde Kerk.
Onder de werken die over de Japanse
bezetting in Indonesië gaan, lijkt het
boek van mevrouw Rinzema een van de
vele. Zij geeft een historisch overzicht en
benadrukt vooral waar zij van het beeld
in de publicaties van dr. Lou de Jong
afwijkt. Hiermee nodigt zij andere schrij
vers uit om de beeldvorming over de
Japanse bezetting te herzien. Er zullen
zeker historici en archivarissen met dit
boek worden uitgedaagd om mevrouw
Rinzema's mededelingen te verifiëren. De
auteur, die zelf medisch maatschappelijk
werkster is geweest van het huidige
Centrum '45 in Oegstgeest, pleit voor de
openbaarmaking van meer gegevens,
omdat dit ook nu nog ex-slachtoffers van
de Japanse bezetting kan helpen met hun
verwerking. Misschien dat zij wordt
beloond met een antwoord op haar boek.
Er zijn naast de door mevrouw Rinzema
geraadpleegde en verzamelde archivalia
en archieven nog meer particuliere verza
melingen met gegevens over de Japanse
bezetting verspreid. Meestal zijn het per
soonsdocumenten, waarvan die van het
Museon Den Haag met zijn tekeningen
blijvende bekendheid hebben gekregen.
Verder zijn er enige particuliere organisa
ties actief die zelf gegevens hebben bijge
houden in verband met erkenning van
het verzet of het oorlogsleed in Indië en
die belast zijn met de uitkeringen aan
(overlevende) oorlogs- en verzetsslacht-
offers. Ik noem met name de Orde van de
Ster van het Oosten in Amsterdam, met
dossiers van verzetsstrijders en de
Stichting Pelita in Den Haag met zijn tal
rijke persoonsdossiers van ex-gevange
nen en andere slachtoffers. Hierin bevin
den zich ook lijsten en rapporten van
geïnterneerden uit allerlei kampen; mis
schien kunnen er nog onbekende gege
vens uit worden gedestilleerd. Maar dat
zal een tijdrovend onderzoek worden.
I 29
Walburg Pers, Zutphen, 2000
ISBN 90-5730-103-2, ƒ39,50
Een Jappenkamp op Ambonawa.
1 archievenblad mei 2001
Jan Bervoets,
Algemeen Rijksarchief Den Haag
mei 2001 archievenblad I