Het archief als bron voor erfelijkheidsondenoeh Ui 1 r m-r-i) 5 rr~ï~i De moeder van de moeder van de moeder 5 d> d> i i Li! 6 werk in uitvoering werk in uitvoering Genealogisch onderzoek draagt bij aan het vaststellen van de manier van overerving, het opsporen van familieleden met een verhoogd risico op een erfelijke ziekte en het analyseren van mogelijke 'nieuwe' aandoeningen. Dergelijk onderzoek maakt het ook mogelijk stambomen en kwartierstaten van patiënten met dezelfde aandoening te vergelijken. Een van de belangrijkste antwoorden die een adviesvrager bij een genetisch centrum zoekt, is informatie over de (herhalings-)risico's van een bepaalde aandoening. Daarbij komen vragen als: "Hoe groot is de kans dat ik kinderen krijg met dezelfde erfelijke aandoening als mijn broer?" en "Ben ik drager van een bepaalde erfe lijke ziekte?" regelmatig aan de orde. Voor het berekenen van zo'n herhalingskans en het te verrichten genealogisch onderzoek is het belangrijk te weten wat de manier van overer ven is. De drie belangrijkste manieren van overer ving zijn de autosomaal-dominante (AD), de auto- somaal-recessieve (AR) en de geslachtsgebonden overerving. Genealogisch onderzoek is bij elke manier van overerving verschillend. Bij - het vermoeden van - AD overerving gaat dat als volgt. Eerst wordt er een zogenaamde parenteel gemaakt. Dat is een in generaties gerangschikte opgave van wettige afstammelingen van de - in dit geval - oudst bekende patiënt. Zijn er twee of meer families bekend met dezelfde AD overer ving, dan kan de genealoog onderzoeken of deze twee families bloedverwant zijn. Van de beken de patiënten maakt hij een kwartierstaat, een in generaties gerangschikte directe lijn van wettige voorouders van een bepaald persoon; dus twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders etc. Deze lijst voorouders moet antwoord geven op de vraag of er verwantschap bestaat tussen de verschillende patiënten. Vervolgens kan vanuit één der gevonden gezamenlijke voorouders een stamboom gemaakt worden. Op deze wijze is het mogelijk aan te geven welke mensen een verhoogd risico hebben op het krijgen van de aandoening. Bij AR overerving onderzoekt de genealoog of de beide ouders bloedverwant zijn; de kans dat de ouders beide drager zijn van hetzelfde gen wordt groter als ze familie van elkaar zijn (bijv. bij neef/nicht huwelijken). De onderzoeker maakt van de patiënt een kwartierstaat die meestal vijf of zes generaties terug gaat. Stuit hij op voorouders afkomstig uit één genetisch iso- laat gebied (kleine en vaak gesloten dorpsge meenschappen met een hoge graad van bloed verwantschap) of zijn de geslachtsnamen die zijn gevonden hetzelfde, dan is het soms nood zakelijk om met de kwartierstaat nog verder terug in de tijd te gaan. Met de zo verkregen lijst van voorouders is het mogelijk antwoord te geven op de vraag of er bloedverwantschap bestaat tussen de ouders van de patiënt. Het kan zinvol zijn om twee of meer families met dezelf de AR-aandoening aan elkaar te verbinden. De genealoog kijkt dan of er gemeenschappelijke voorouders bij de verschillende patiënten te vin den zijn. Twee voorbeelden van dit soort genealogisch onderzoek tonen de - soms schrijnende - prak tijk aan. Bij ons centrum meldden zich een niet- gehuwde man en vrouw voor een erfelijkheids- onderzoek. Zij hadden een kind met een zeer zeldzame erfelijke aandoening. Beide ouders waren in hetzelfde land geboren. Hij bleef als kind tijdens de oorlog in zijn geboorteland, zij kwam in Nederland terecht. Als volwassenen kwamen ze elkaar in Nederland tegen en kregen een relatie. Via een langdurig en ingewikkeld stamboomonderzoek in het buitenland ontdek te ik dat ze broer en zus waren. Bij het tweede voorbeeld verliep het onderzoek anders. In het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht lag een kind met een onbekend syn droom. De behandelend klinisch-geneticus wilde genealogisch onderzoek ter ondersteuning van het vaststellen van de manier van overer ving. Na het maken van een kwartierstaat, waar uit niet bleek dat de ouders bloedverwant waren, publiceerde hij de case in een internationaal medisch tijdschrift. In Canada bleek toen in een ziekenhuis ook een kind te liggen met dezelfde symptomen c.q. syndroom. De Canadese collega heeft van dit kind een kwartierstaat gemaakt. Toen wij deze naast die van ons legden, bleken beide patiënten een gemeenschappelijk voorou derpaar te hebben. Bij geslachtgebonden aandoeningen maakt de genealoog een parenteel vanaf de oudst bekende draagster. Dat levert een stamboom op waarin de arts alle patiënten kan intekenen. Als men wil kijken of patiënten bloedverwant van elkaar zijn, wordt er een fragment-kwartierstaat opge steld. In dit geval een kwartierstaat van alleen de moeder van de moeder van de moeder etc. Wordt er een gezamenlijk voorouderpaar gevon den, dan kan er weer een stamboom worden gemaakt. Hierdoor is het mogelijk potentiële gendragers op te sporen. 0- 0- D- 30 november 2000 november 2000 Sinds 1981 is Eric Hennekam, ex-archivaris, werkzaam als medisch genealoog bij het genetisch centrum in Utrecht. Dit centrum is sinds 1 januari 1999 één van de 23 divisies binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht. In de afgelopen negentien jaar verzocht hij de Nederlandse archiefinstellingen regelmatig inlichtingen te verstrekken ten behoeve van een erfelijk heidsadvies. Daarnaast bezochten ook andere gene alogen in dienst van één van de zeven klinisch-genetische centra in Nederland deze instellingen frequent. Bij de medewerkers van de archie ven blijken er vaak misver standen te bestaan over de aard en het belang van gene tische onderzoeken. Met dit artikel wil Hennekam hierover wat meer duidelijkheid ver schaffen. Om dit goed te kun nen doen is het wenselijk dat archiefmedewerkers die hier mee te maken hebben, de tanden eerst wat stuk bijten in enige medisch-genetische basisinformatie. Door Eric Hennekam* Soms komt de diagnose van een arts en de in de literatuur beschreven manier van overerving niet overeen met de feitelijke overervingwijze van een ziektebeeld binnen de familie van de patiënt. Het komt ook voor dat de gevonden diagnose verschil lende wijzen van overerving heeft. Of dat patiënten afkomstig zijn uit verschillende families met een zelfde ziektebeeld, waarvan de manier van overer ving in de literatuur niet bekend is. Dan kan een arts besluiten genealogisch onderzoek te laten ver richten. Vaak gaat dat met behulp van archiefdien sten. Wat is het belang hiervan en hoe dragen archiefdiensten hier het beste aan bij? Wie vragen erfelijkheidsadvies? Er zijn globaal vijf groepen mensen die worden verwezen naar een genetisch centrum: 1. ouders die reeds een gehandicapt kind hebben en een volgende zwangerschap overwegen; mensen die zelf een aangeboren ziekte of handicap hebben, al dan niet van erfelijke aard; (echt)paren die familie van elkaar zijn; (echt)paren bij wie in de familie een handicap of ziekte voorkomt, waarvan men zeker weet of vermoedt dat deze erfelijk is; mensen die om verschillende redenen erfelijkheidsadvies wensen, bijv. vanwege de schadelijke gevolgen van straling; zwangerschap op hogere leeftijd of herhaal de miskramen. 2. 5- Stamboom aangekomen in 1652 In 1660 vanuit Oud- Beijerland (In Nederland) aan de Kaap geland De eersten die het gen voor chorea van Huntington naar Zuid- Alrika hebben gebracht. J C Sophia S.VdM EC ÏJ van de 9 Merwe £1 B L.L.WÏ I 17] 64 18Ö4- fc H L yP WH^J H L J dl t J overbrengers patiënten met chorea van Huntington O kind zonder symptomen Een bekend voorbeeld van dit genealogisch onderzoek komt uit Zuid-Afrika. Net als in Nederland komt daar de zeer ernstige spierziek te Chorea van Huntington voor. Door middel van archiefonderzoek kon men vaststellen dat ongeveer 210 aan deze ziekte lijdende perso nen, uit 50 ogenschijnlijk niet verwante fami lies, aan elkaar geparenteerd waren door een gemeenschappelijke voorouder uit de 17e eeuw, afkomstig uit Nederland. Via een stamboom is het mogelijk aan te geven welke mensen een verhoogd risico hebben op het krijgen van een aandoening, zoals bijvoorbeeld borstkanker. Omdat dit probleem sterk leeft onder veel vrouwen, wijdde de Mammazone, de nieuwsbrief van het Landelijk Contactorgaan Begeleiding Borstkankerpatiënten (LCBB) in 1998 een speciale editie aan dit onderwerp. Bloedverwant Stamboom vanaf Koningin Victoria en Prins Albert die de overerving van de ziekte hemofilie tot aan de tsarevitsj van Rusland illustreert. obligate draagster patiënt met hemofilie koningin Victoria van Engeland Frederik III van Duiisland -□ koning Edward VII van Engeland -□ De drie belangrijkste manieren van overerving: Autosomaal-dominante overerving (AD) Bij deze manier heeft in principe één van de ouders zelfde aandoening. De ziekte wordt gevonden in opeen volgende generaties en komt zowel bij mannen als vrouwen voor. De kans dat een kind van de aangedane persoon die ziekte heeft is hierbij 50% en alleen degene die zelf de aandoening heeft kan deze overge ven aan zijn kinderen. -O Symbol definitions l~l O rna/Vvrotrw gezond 0 man/vtouw pattern O 112 11:3 «1:1 1112 1112 Autosomaal-recessieve overerving (AR) De meest voorkomende manier van overerving. Beide ouders moeten in dit geval drager zijn van hetzelfde gen, maar hebben zelf geen ver schijnselen van de aandoening. De AR aandoening komt bij mannen en vrouwen in gelijke mate voor en de herhalingskans op het krijgen van een kind met de aandoening is bij elke zwangerschap 25%. Symbol definitions O maiWrouw gezond f*1 O MatWrouw drager zie Geslachtgebonden overerving De aanleg van geslachtsgebonden aandoeningen, zoals kleurenblindheid en bloederziekte, wordt door gezonde draagsters doorgegeven aan hun nageslacht. Geslachtsgebonden over erving heeft als kenmerk dat de ziekte vrijwel alleen bij mannen voorkomt. Een man die de ziekte heeft krijgt gezonde dochters die allen draagster zijn, maar zet gezonde zonen op de wereld. Draagsters kunnen de ziekte overdragen aan 50% van hun zonen en 50% van hun dochters. Koningin Victoria en Prins Albert. Tsarina Alexandra met haar zoon de tsarevitsj. Symbol definitions l~l O Man gezond 0 Man patieni f*l Q Vrouw draagster archievenblad archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2000 | | pagina 15