OlK3M\ i NVBA Nieuws Archievenblad nederlandse vereniging van bedrijfsarchivarissen DANK AAN DE SPONSORS! Werkgroep 'Visie Archivistiek' van start VAKOPLEIDING VOOR DE 21E EEUW 50 Archievenblad Augustus 1999 nederlandse vereniging van bedrijfsarchivarissen NVBA Nieuws Archievenblad Augustus 1999 Archievenblad 51 In het vorige nummer is reeds een aantal sponsoren genoemd. Onder de 'eervolle vermeldin gen' behoren eveneens de vol gende namen thuis: - NV NUON Friesland - De Nederlandse Aardolie Maatschappij Het is Wim Lammerts gelukt om een aantal enthousiaste leden bij elkaar te krijgen voor de Werkgroep 'Visie Archivistiek'. D.m.v. een lijst kon men zich opgeven voor deelname aan de discussie. Hiervoor hebben zich ca. 20 leden opgegeven. Op 1 juli kwam een klein gezelschap voor de eerste bijeenkomst bij een om de werkwijze nader te bespreken. Mee doen met de dis cussie, al dan niet op (Internet)afstand, kan nog altijd. Graag zelfs. U kunt zich opgeven bij Wim Lammerts. email: Document@freemail.nl De activiteiten van de commissie zullen bestaan uit: Het gevraagd en ongevraagd adviseren van het bestuur en de leden van de NVBA over de toe komstvisie van het vakgebied. Voorbeelden: beroepscode/ethiek, invloed automatisering, opleidingsbe hoeften, kennismanagement. Publiceren over resultaten in het NVBA-Nieuws en andere media. In de opleiding tot bedrijfsarchivaris heeft het vak Documentenleer altijd een belangrijke rol gespeeld. Dat is ook logisch want een archief is uiteindelijk niets anders dan een verzameling documenten die bepaalde eigenschappen verto nen die voortvloeien uit de definities voor archief en archiefstuk. En die definities staan bij mijn weten niet ter discussie. Als gevolg van de nog steeds toenemende digita lisering maakt het document echter een snelle evolutie door. Daarom leek het me dringend gewenst de GO-B2-syllabus Documentenleer aan te passen. Die aanpassing geldt met name de eigenschappen van digitale documenten. Daarbij valt vooral te denken aan de 'extensies' van bestandsnamen (en de eigenschappen die daar uit zijn af te leiden) en de 'formats' waarin digita le documenten gegoten worden. Deze zijn van groot belang om ze in hun oorspronkelijke opmaak zichtbaar te maken of te printen. Het inpassen van die gegevenselementen in de bestaande schema's voor documentanalyse blijkt verre van eenvoudig en is me tot op heden nog niet naar tevredenheid gelukt. Niet alleen documenten maken een snelle ont wikkeling door. Ook de opleidingen op het gebied van documentaire dienstverlening zitten midden in een herstructureringsproces. Daarbij zijn twee belangrijke, elkaar beïnvloedende, trends te zien. Bestaande opleidingen worden niet alleen modulair van opzet, maar ook steeds 'breder'. Kijken we naar wat momenteel speelt in ECABO-verband dan ziet het er naar uit dat afzonderlijke opleidingen op MBO-niveau voor archief- en bibliotheekbeheerders (Assistent bibliothecaris openbare bibliotheken, GO-A, GO- BI en SOD-1) op termijn zullen worden vervan gen door één opleiding Informatie Dienst verlening. Zo de afzonderlijke opleidingen nog zullen blijven voortbestaan, zullen de 'eindter men' toch dezelfde zijn. In de vergaderingen van het ECABO-Sectiebestuur Informatie Dienst verlening i.o. heb ik mijn twijfel uitgesproken ten aanzien van de wenselijkheid en haalbaar heid van zo'n brede opleiding. In Informatie Professional 1999 [3] 2 staat een essay van Mackenzie Owen met als titel 'Het einde van het gedrukte document' dat heel nauw aansluit bij mijn opvattingen over zowel het fenomeen document als de bijbehorende oplei ding. Mackenzie Owen stelt o.a.: Informatie- beroepen (bibliothecaris, documentalist, litera tuuronderzoeker) hebben altijd als grondslag gehad: werken met documenten, en met name gepubliceerde documenten. Die grondslag is nu aan het verdwijnen omdat het hele concept van gepubliceerde documenten in de digitale virtu ele ruimte lijkt op te lossen. De documenten waarmee bibliothecarissen, documentalisten en literatuuronderzoekers vanouds werken, hebben een paar heel specifieke kenmerken: ze bestaan (dat wil zeggen: ze zijn al door anderen geprodu ceerd), ze hebben een 'fysieke' verschijnings vorm, ze zijn in veelvoud verspreid en het zijn herkenbare entiteiten met ieder hun eigen 'iden titeit' (dat wil zeggen: ze zijn eenduidig te beschrijven). Dat informatie steeds vaker een 'digitale' in plaats van een 'fysieke', gedrukte ver schijningsvorm heeft is zonneklaar. Belangrijker is de vraag of die digitale informatie ook een eenduidige verschijningsvorm heeft, of er sprake is van een eenduidig te beschrijven entiteit. Sinds de uitvinding van het schrift, en meer spe ciaal de boekdrukkunst, is er een onlosmakelijke relatie geweest tussen inhoud (content) en vormgeving (typografie, lay-out, formaat, kleurge bruik, enzovoort) van het document. We zien nu bij digitale media een verbreking van die relatie tussen inhoud en vorm, een losmaking van de laag van visualisatie. Lezers kunnen met behulp van technische mid delen (zoals 'browsers') hun eigen vorm(geving) creëren, een eigen wijze van zichtbaar maken van de tekst. Zo wordt de lezer onafhan kelijk van de auteur (en diens uitgever) omdat wat hij ziet niet meer uitsluitend wordt bepaald door het document als 'vastgelegde vormgeving'. Die toenemende onafhankelijkheid van de lezer strekt zich ook uit tot de structuur van de tekst: nieuwe media zijn niet meer gebaseerd op een lineaire ordening, maar maken het de lezer gemakkelijk om een eigen leespad door de tekst te creëren, gebruikmakend van hyperlinks en andere 'navigatiemiddelen'. Daarmee is de lezer niet meer gebonden aan de inhoud van een document, omdat hij door het volgen van 'links' een eigen inhoud kan creëren. Het is vrijwel uitgesloten dat twee gebruikers na een 'leessessie' op het World Wide Web dezelf de informatie tot zich hebben genomen. Wie zich met digitale media bezighoudt weet dat informatiegebruikers steeds min der documenten lezen zoals ze door auteurs worden aangeboden. Hij weet ook dat het informatieaanbod steeds ster ker fragmentariseert en in kleine al of niet door hyperlinks met elkaar verbonden deeltjes uiteenvalt. Dat blijkt ook bij pogingen om digitale publicaties te archi veren en langdurig, voor toekomstige generaties te bewaren. Naast alle techni sche en organisatorische problemen die zich daarbij voordoen, loopt men steeds vaker tegen het probleem op dat docu menten niet eenduidig af te bakenen zijn en het telkens weer onduidelijk is wat nu eigenlijk een publikatie is, wie de auteur, wat als een editie moet worden beschouwd, of in welk land iets is ver schenen. In zo'n situatie verdwijnen de laatste twee kenmerken van het traditio nele document. Wat de gebruiker leest is eenmalig en valt niet meer eenduidig te beschrijven. Misschien nog belangrijker is de constatering dat er niet meer iets spe cifieks bestaat dan een document waar naar op voorhand kan worden verwezen. Uiteindelijk bestaan slechts bouwstenen waarmee iedere lezer een eigen inhoud en vormgeving opbouwt die slechts in die samenstelling bestaat op het moment van lezen. Zoiets zou je, denk ik, geen document meer mogen noemen. Wie van het traditionele document slechts een digitaal evenbeeld maakt, wie vasthoudt aan het eeuwenoude publika- tiemodel, heeft niet begrepen dat de basis daarvan - het document zelf - uit beeld is verdwenen. Met het verdwijnen van het document en van het daarop gebaseerde verschijnsel 'publikatie', verandert het werk van de informatie professional. Als het document verdwijnt valt er weinig meer te selecteren, verwerven en beheren. Als de informatie-inhoud en de daaraan te ontlenen kennis in feite door de lezer zelf worden gegenereerd op het moment dat hij of zij in de virtuele infor matieruimte rondwandelt, dan is het niet zo duidelijk wat de informatie profession al daarmee van doen heeft. De door Mackenzie Owen geschetste (toekomst)situatie is ongetwijfeld van toe passing op het gebied waar bibliothecaris sen, documentalisten en literatuuronder zoekers werkzaam zijn. Maar geldt dat ook voor (bedrijfs)archieven? Als gevolg van blind vertrouwen in de zich steeds verder ontwikkelende technologie in aan vang misschien wel, maar dat zal dan spoedig veranderen. Archieven met ken merken zoals Mackenzie Owen die schetst zijn immers van geen enkele waar de als het gaat om het eenduidig kunnen reconstrueren van het handelen of de rechtspositie van een onderneming, ver eniging, stichting of overheidsinstantie! Daarom ben ik ervan overtuigd dat rechtspersonen snel tot het inzicht zullen komen dat zij hun informatie, voor zover die langere tijd van belang is voor hun bedrijfsvoering en of het handhaven van hun rechtspositie, in een zodanige 'klas sieke' vorm zullen moeten (blijven) digita liseren dat de bewijs- en informatiefunctie ervan boven elke twijfel verheven is. Dat impliceert naar mijn overtuiging dat het 'document' in de archiefwereld nog lang niet zal verdwijnen. Men zal bijvoorbeeld de inhoud van één dossier (inclusief de opmaakkenmerken dan wel geconver teerd tot 'images') onderbrengen in één directory of een reeks vergelijkbare dos siers onderbrengen op één CD-ROM. Met het voortschrijden van de opslagtechniek zal men er toch steeds voor blijven zor gen dat een samenhangende hoeveelheid informatie ook als zodanig herkenbaar is en dat er in die samenhang kennis van kan en moet worden genomen. Dat op zijn beurt impliceert dat van vor mers en beheerders van dynamische (bedrijfs- en overheidsarchieven vrij zeker andere kennis en kunde zal worden gevergd dan van bibliothecarissen, docu mentalisten, literatuuronderzoekers en (wellicht) ook beheerders van statische archieven die hun belang voor de bedrijfsvoering en het handhaven van de rechtspositie hebben verloren en nog slechts waarde hebben als 'cultureel erf goed'. Met andere woorden: in mijn ogen is het met de voortschrijdende digitalise ring onvermijdelijk dat de beroepen van enerzijds bibliothecaris, documentalist, literatuuronderzoeker en archivaris in een historisch archief en anderzijds bedrijfsar chivaris en documentaire informatiever zorger bij de overheid steeds verder zul len divergeren. In die mate zelfs dat ik mij afvraag of het zinnig is om voor die zo onderscheiden beroepen één opleiding tot stand te brengen. Als er twee duidelijk verschillende beroepen zijn, die elk hun eigen eisen stellen aan de kennis en kunde, moeten er ook twee gescheiden opleidingen voor (blijven) bestaan. Mijn conclusie is dat waar het gaat om in bedrijfseigen digitale bestanden vastlig gende informatie, het document zal blij ven bestaan. Met andere woorden: wat wij nu meemaken is beslist niet het begin van het einde van het document. Integendeel, in de wereld van de dynamische archie ven zal het document naar mijn mening nog heel lang (en misschien wel altijd) blijven bestaan. En dus blijft er ook de behoefte om de digitale vorm daarvan in de opleiding voor (bedrijfs)archivaris op verantwoorde manier onder te brengen. Graag nodig ik lezers uit mij daarbij te helpen. Ben Schmitz

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1999 | | pagina 25