am
van de
CONCURRENTIE
2V
WIND NEGOTIE.
1
Nieuws uit het veld
Archievenblad
Concurrentie, een onderbelicht thema in de Nederlandse Bedrijfsgeschiedenis
Inaugurele rede prof. dr. E.J. Fischer
8 Archievenblad
Maart 1999
de Benjamin
Archievenblad
Na de emancipatie van de recent opgeleide archivarissen (sectie PROA) en van de beheerders
van audiovisuele archieven (sectie AVA) was de beurt aan beheerders van particuliere archieven.
Sinds 23 april 1998 kent de KVAN de sectie Particuliere Archieven, kortweg SPArc. Tien
vragen over dit jongste kind van de KVAN aan Peter Diebeis, voorzitter, concernarchivaris NS;
Jeroen van Oss, bestuurslid, coördinator acquisitie Gemeentearchief Amsterdam; en Lucas
Osterholt, bestuurslid, senior bestuursassistent algemeen secretariaat van de VVD.
Wat is het doel van SPArc?
Wat gaat het bestuur doen om dit doel
te bereiken?
Waarom een aparte sectie?
Wie kan lid worden?
Hoeveel leden heeft SPArc?
Waar komt het geld vandaan?
Alleen KVAN-leden kunnen lid worden
van de sectie. Is dat geen handicap?
De NVBA heeft in 1998 een sectie Histo
rische bedrijfsarchieven in het leven ge
roepen met ruwweg hetzelfde doel als
SPArc. Is dat niet vreemd?
Richt SPArc zich ook op archieven jon
ger dan tien jaar, of is dat meer iets
voor de NVBA?
Blijft SPArc een kind van de KVAN?
Maart 1999
Archievenblad 9
Sinds april 1994 bekleedt prof. dr. E.J.
Fischer de bijzondere leerstoel 'Bedrijfs
geschiedenis inclusief de sociale aspecten'
aan de Universiteit van Amsterdam. De
leerstoel is ingesteld door de Vereniging
het Nederlands Economisch Archief te
Amsterdam (NEHA). Op woensdag 27
januari 1999 hield hij zijn inaugurele rede
aan deze universiteit, met als onderwerp
'Concurrentie, een onderbelicht thema in
de Nederlandse bedrijfsgeschiedenis'.
Kern van zijn betoog was het belang van
concurrentie in het bedrijfsleven, de ma
nier waarop de ondernemers zich hierte
gen hebben gewapend en op welke ma
nier deze concurrentie in de bedrijfsge
schiedenis terug te vinden is.
Vanaf de dertiende eeuw vinden we con
currentie tussen verschillende sectoren in
de bronnen terug. Zo werd in de periode
1400-1800 concurrentie in de steden in
gildeverband gereguleerd. Binnen deze
gilden - een soort verkoopkartels die met
toestemming van de lokale overheid func
tioneerden - hadden (groepen van) be
roepsgenoten zich verenigd met als voor
naamste doel hun gezamenlijke economi
sche belangen te bevorderen. De nog aan
wezige archieven van gilden laten zien
dat bijna alle toenmalige beroepen bin
nen dit verband opereerden. Zij beperk
ten concurrentie van mede-gildeleden
door productie- en afzetbeperkende maat
regelen terwijl zij buitenstaanders verbo
den hun producten in een bepaalde stad
af te zetten. Bepaalde groepen waren uit
gesloten van het lidmaatschap van een
gilde, zodat bijvoorbeeld de Hoogduitse
joden zich moesten specialiseren in be
roepen waarvoor geen gilde bestond,
zoals de zijde-, diamant-, tabaks- en suiker
industrie. In de Republiek kon dit stelsel
tot aan de inval van de Fransen in 1795
functioneren. Met de instelling van het
Koninkrijk der Nederlanden in 1813 blijft
de concurrentie of de beperking hiervan
een rol van betekenis spelen. Na de af
scheiding van België in 1830 verbood
Koning Willem I de invoer van 'katoen
tjes' (linnen en halflinnen producten) uit
België in Nederlands-Indië. Tegelijkertijd
stimuleerde hij de modernisering van de
katoennijverheid in Twente. De hier ge
produceerde katoentjes werden bijvoor
beeld door de Nederlandsche Handel-
Maatschappij naar Nederlands-Indië ver
scheept. Via geheime lijnwaadcontracten
kregen de Twentse ondernemers 'aan
moedigende prijzen' voor hun producten
en door middel van invoerheffingen op
Engelse textielproducten kon de markt
in Indië voor deze concurrentie gesloten
blijven.
Aan het eind van de 19e eeuw zien we bij
de ontwikkeling van nieuwe producten
tegengas van bestaande bedrijfstakken,
zoals bij de introductie van het electrisch
licht door de gasbedrijven en bij de tele
foon van de telegraafmaatschappijen. Aan
het eind van de 20e eeuw is de concur
rentie binnen een bedrijfstak nog steeds
even moordend, getuige de strijd van
KPN, Libertel, Telfort, Dutchtone en Ben
op de markt van mobiele telefonie.
Floewel het Fischer bevreemdt dat be-
drijfshistorici tot nu toe weinig aandacht
aan dit onderwerp hebben besteed,
noemt hij hiervoor drie oorzaken. De
bedrijfshistorici hebben een tekort aan
bedrijfseconomische bagage en missen
werkervaring in een commercieel bedrijf.
In de tweede plaats zijn de bronnen die
iets over het belang van concurrentie
voor een bedrijf kunnen vertellen, spaar
zaam in een bedrijfsarchief aanwezig.
Meestal beperkt dit zich tot de notulen
van directie en commissarissen naast de
balansboeken en verlies- en winstrekenin
gen. Bronnen die wel iets zeggen over
productie en afzet (productie- en verkoop-
boeken en handelscorrespondentie) zijn
echter nauwelijks meer in de historische
archieven van bedrijven terug te vinden.
Een derde oorzaak voor het onderbelich
te begrip concurrentie in de bedrijfsge
schiedenis ligt in de opdrachtgever voor
een bedrijfsgeschiedenis: de ondernemer.
Deze wil een wetenschappelijk verant
woord gedenkboek bestemd voor interne
en externe geïnteresseerden en relaties.
Zelden heeft een opdrachtgever de be
doeling dat de ontwikkelingen van een
hele branche worden onderzocht. En de
bedrijfshistoricus heeft zich in deze be
perking te voegen.
Een onderbelicht thema in de
Nederlandse bedrijfsgeschiedenis
In de optiek van Fischer kunnen boven
genoemde oorzaken voor de gebrekkige
aandacht voor de concurrentieverhou
dingen (ten dele) worden weggenomen
door bij archiefonderzoek meer compa
ratief te werk te gaan. Bijvoorbeeld dooi
er jaarverslagen van verschillende bedrij
ven en de archieven van de Kamers van
Koophandel op na te slaan. Verder moet
in het opleidingstraject van de bedrijfs
historicus meer plaats worden ingeruimd
voor economische vakken terwijl ook
een stage of tijdelijke aanstelling bij een
bedrijf de historicus confronteert met de
alom aanwezige concurrentie in de dage
lijkse praktijk van een onderneming.
Deze twee aanbevelingen van Fischer kun
nen vrij gemakkelijk worden gerealiseerd,
omdat de bedrijfshistoricus die in eigen
hand heeft.
Toch blijft bij het accepteren van een op
dracht tot het schrijven van een bedrijfs
geschiedenis de onderzoeker afhankelijk
van de ruimte die de ondernemer als op
drachtgever biedt om ook het spannend
ste onderdeel van de bedrijfsgeschiedenis,
de concurrentie, te mogen belichten.
Ton de Graaf
Bedrijfshistoricus ABN AMR0
Door Laurens Priester
De sectie behartigt de belangen van parti
culiere archieven, ongeacht of deze door
particulieren dan wel door overheidsin
stellingen worden beheerd. Historisch
belangrijke archieven moeten bewaard
blijven.
Door het organiseren van bijeenkomsten
kunnen we deskundigheid bij elkaar bren
gen en uitwisselen. Zo is er in november
1998 een studiemiddag gehouden over
selectiemethoden in bedrijfsarchieven.
Op 18 maart aanstaande staat in het Rijks
archief in Noord-Brabant het acquisitiebe
leid van de Rijksarchiefdienst centraal (zie
A BI,V-Nieuws). Verder wil SPArc bedrijfs
bezoeken afleggen, en cursussen organise
ren in samenwerking met Cannet, KVAN
enArchiefschool.
Er bleek onder beheerders van niet-over-
heidsarchieven behoefte aan een platform
dat de mogelijkheid biedt van structurele
aandacht voor deze archieven. Frans Ho
ving (NAi),Janny Steenhuis (Gemeente
archief Rotterdam) en, vooral, Len Winkelman
(HSG/NEHA) hebben een belangrijke rol ge
speeld bij de totstandkoming van SPArc.
Leden van de KVAN die particuliere archie
ven beheren of op een andere manier
bemoeienis hebben met deze archieven.
Vijfenveertig. Gezien ons korte bestaan
zijn dat er redelijk veel, maar nog lang niet
genoeg. Er zal een gerichte werving onder
de particuliere archiefbeheerders plaats
vinden zodra het bestuur de 'witte gebie
den' in kaart heeft gebracht.
Per lid betaalt de KVAN tien gulden, plus
een jaarlijkse bijdrage van duizend gulden
ter bestrijding van de onkosten van de ac
tiviteiten. SPArc wil deze inkomsten ver
hogen door middel van sponsoring.
Waarschijnlijk wel, hoewel dit bij de op
richting geen punt van discussie is ge
weest. De koppeling met het lidmaat
schap van KVAN betekent bijvoorbeeld
een struikelblok voor leden van de NVBA
die om wat voor reden ook geen lid van
de KVAN zijn.
Bovendien heeft de KVAN een stoffig
imago, en is enigszins in zichzelf gekeerd.
Dit kan een belemmering vormen voor de
groei van SPArc. Misschien is het mogelijk
de koppeling te laten vervallen.
De gekozen constructie betekende voor
NVBA-leden die geen lid van de KVAN zijn
dat zij buiten de boot van SPArc vallen.
Dc Inventeir der
op zyn Zqckar.
ItUIJto.u)
Uit het archief van de Amsterdam Exchange
We proberen zoveel mogelijk samen te
werken met andere behartigers van de
belangen van particuliere archieven.
Uiteraard hoort daar ook de NVBA bij.
Misschien dat de Archiefkoepel voor een
bundeling van krachten kan zorgen.
SPArc is er voornamelijk voor archieven
ouder dan tien jaar. De nu gevormde
archieven, waarbij digitalisering van infor
matie een belangrijke rol speelt, liggen
minder in het blikveld van de sectie. De
NVBA heeft daar wel veel aandacht voor.
Zodra het gaat om selectie van informatie
en de hulp daarbij, dan is SPArc wel van
de partij.
Het bestuur houdt alle opties open. Een
goed beleid met betrekking tot verwer
ving en beheer van particuliere archieven
staat voorop. SPArc bestaat nu bijna een
jaar zelfstandig en is blij met de door de
KVAN geboden gastvrijheid, hulp en open
heid. Dit betekent niet dat andere verban
den niet mogelijk zouden kunnen zijn. 3