sS HE Armenzorg in Friesland i m- Joke Spaans, Armenzorg in Friesland 1500-1800. Publie ke zorg en particuliere liefdadigheid in zes Friese steden Leeuwarden, Bolsward, Franeker, Sneek, Dokkum en Harlingen. Verloren Hilversum, 1997. ISBN 90-6550-574-1, 400 hlz. fl. 59,-. 42 45 staande gerechten ingevoerd. Die opvatting van Van der Linden ver klaart in ieder geval de territoriaal zeer grillige structuur van het gebied waar de penning geheven wordt (want die waren in die bewuste periode allemaal in handen van de Van Abcoude's) en heeft als voordeel, dat geen ingewik kelde constructies bedacht moeten worden met betrekking tot de verwer ving van dit heffingsrecht door de Van Abcoude's. Deze voor de hand liggen de en logische redenering maakt zo doende een eind aan de discussie over dit onderwerp, die Nederlandse weten- Hoe en waarom kwamen mensen ertoe om collectieve regelingen te treffen ter bestrijding van tekorten en tegensla gen van individuen? In zijn veel geciteerde studie Zorg en de staat (1988) trachtte Abram de Swaan dit raadsel van het ontstaan van de moderne ver zorgingsstaat te ontrafelen. Overtui gend beschreef hij het proces van 'collectivisering' van armenzorg, on derwijs en gezondheidszorg in interna tionaal vergelijkend perspectief. Sindsdien concentreren historici, socio logen en andere maatschappijweten schappers zich op deze 'verzorgings arrangementen' en de internationale verschillen daarin. Twee zaken vallen hierbij op: de marginale rol die archie ven in dit debat spelen en het gemak waarmee voorbij gegaan wordt aan de unieke politieke constellatie van de Nederlandse Republiek. Dat een duik in de archieven verhel derend is, blijkt uit de case-study van Joke Spaans. Zij brengt in \\?cax Armen zorg in Friesland de dynamiek van de vroeg-moderne stedelijke armenzorg in kaart. De auteur wilde meer dan het schrijven van instellingsgeschiedenis sen: "Het belang van de verschillende instellingstypen kan zuiverder bepaald worden wanneer zij beschouwd wor- schappers al een vijftigtal jaren bezig houdt. Het strekt Cees Dekker tot eer dat een artikel met die impact in zijn liber amicorum een plaats heeft gekre gen. Met het vertrek van Cees Dekker uit het (rijks)archiefwezen is ook de man verdwenen die bijna als geen ander uitdroeg dat archivarissen ook weten schappelijk actief moesten zijn: onder zoek doen, doceren én publiceren. De uitkomsten van het rapport Rijksar chiefdienst en wetenschappelijk onderzoek dat door een Conventscommissie onder den binnen het geheel van de voorzie ningen in de stedelijke samenleving", stelt zij. De eenzijdige nadruk op de gast- en weeshuizen in de historio grafie levert een vertekend beeld op van de armenzorg in zijn geheel. In de praktijk blijken gast- en weeshuizen niet meer dan een aanvulling van de zorg van de stadsarmvoogdijen en diaconieën. De Leeuwarder magistraatsresoluties tussen 1595 tot 1800 vormden de basis voor haar onderzoek. Zij raad pleegde voor deze stad eveneens de instellings- en kerkelijke archieven. Daarnaast spelen de rekeningen van de algemene stadsarmvoogdijen (die voor deze periode overigens in Leeuwarden ontbreken) een sleutelrol. Het provin ciaal archief is slechts dan geraad pleegd wanneer het materiaal in de plaatselijke archieven daartoe aanlei ding gaf. In de andere plaatsen deed zij globaler onderzoek. Zij liet de archie ven van de instellingen en kerkelijke archieven hier grotendeels buiten beschouwing en vertrouwde op de bestaande literatuur. Doordat de Friese steden niet al te omvangrijke archieven hebben nagelaten was het mogelijk om meer algemene ontwikkelingen op het spoor te komen. Hoe zagen deze eruit? zijn voorzitterschap in 1977 werd uit gebracht, heeft ruim een decennium lang geleid tot meer aandacht voor de eigen wetenschappelijke activiteiten van rijksarchiefdienst-medewerkers, met opmerkelijke resultaten. Zou het symbolisch zijn, dat met het vertrek van wat onze oosterburen noemen de enige "Historiker-Archivar" in ons midden die aandacht vrijwel geheel is verdwenen, en ondergegaan is in managementscontracten en 36-urige werkweken? Ik hoop van niet. Vrank Keverling Buisman JOKE SPAANS 'V 1 Pubitehtzarg en particuliere liefdadigheid in zes Friese steden Leeuwarden, Bokrnrd, Franeker, Sneek, Dokkum en Hörlingen l *£8P In 1531 werd in de Nederlanden een uitgebreid edict uitgevaardigd waarin plaatselijke bestuurders werden opge roepen de armenzorg te hervormen. Tot dat moment was de armenzorg in handen van parochies en liefdadige instellingen als het 'Zoete Naam Jesus- gilde'. Onder druk van een groeiende bevolking en gesteund door traktaten van humanistisch gevormde leden van de stedelijke elite als Ludovico Vives' De suhventione pauperum werd overal in Europa geëxperimenteerd met een nieuwe inrichting van de armenzorg. Alleen de 'ware' armen verdienden steun, bestaande fondsen moesten worden samengevoegd en de bedelarij en de migratie van armen moesten met alle mogelijke middelen bestreden worden. Deze 'grondwet' van 1531 zou tot het einde van de achttiende eeuw van de armenzorg 'een van de vitale functies van de vroegmoderne stedelijke samenleving' maken. De invloed van het humanistisch 'mo del' op de inrichting van de armenzorg in de Friese steden wordt minutieus beschreven in de eerste helft van het boek. Alle instellingstypen passeren de revue. De mate waarin het stadsbestu ur particuliere instellingen aan zich kon binden varieerde per plaats en per instellingstype. Gasthuizen - in de meeste Friese steden proveniershuizen - pasten vanwege hun kleinschaligheid niet in de humanistische stedelijke zorg. Ditzelfde gold voor de burger weeshuizen, die bijzonder hechtten aan hun autonome status. De ambities van de stedelijke elites waren bepalend voor het succes van de hervormingen. In een havenstad als Harlingen was meer mogelijk dan in residentiestad Leeuwarden of academiestad Franeker. Factiestrijd en familiepolitiek hadden in Leeuwarden zelfs tot gevolg dat het Leeuwarder burgerweeshuis zich tussen 1641 en 1675 uit de stedelijke armen zorg terugtrok. In andere plaatsen werden de weeshuizen sterker betrok ken in het stedelijk systeem van zorg. Ook de houding van de gereformeerde diaconieën was tweeslachtig. Zij deelden de zorg voor de 'huiszittende' armen met de algemene armvoogdij, maar verder lieten ze zich de wet niet voorschrijven. Het grootste probleem was dat ze het vestigingsbeleid van het plaatselijk bestuur, vastgelegd in provinciale wetgeving, doorkruisten. De diaconieën maakten aanvankelijk geen onderscheid tussen ingezetenen en immigranten. Tot op zekere hoogte waren de hervormingen een succes. Ze verschaften de instrumenten voor een efficiënte bevolkingspolitiek. Nieuw was ook de koppeling van armenzorg aan openbare orde door de maatrege len tegen bedelarij. De plaatselijke overheid werd in staat gesteld beide elementen samen te voegen tot 'een omvattend geheel van sociale wetge ving'. Nergens echter werd het huma nistisch ideaal van een samenwerkende stedelijke armenzorg, bestaande uit een gasthuis, weeshuis en een algeme ne armvoogdij voor de huiszittende armen onder toezicht van het stadsbe stuur daadwerkelijk gerealiseerd. Integendeel, met de komst van nieuwe stads- en diaconieweeshuizen verwater de dit ideaal van centralisatie en coör dinatie volledig. Hoe de armenzorg in de achttiende eeuw versplinterde wordt beschreven in het laatste deel van Spaans' boek. Elke rang en stand organiseerde de zorg voor leden naar eigen inzicht, vaak met opmerkelijke staaltjes van creatief boekhouden. Correspondentie beurzen dienden de belangen van de regentenelite en zeeliedenbeurzen en andere onderlinge verzekeringen voorkwamen de schande van bedeling door de algemene armvoogdij. Spaans wijst twee oorzaken aan voor deze 'verzuiling': een verharding van de sociale verschillen door de economische neergang en een veranderd zelfbeeld van de kerken. De Grote Vergadering van 1651 bevestigde de exclusieve rech ten van de gereformeerde kerk en leidde tot een 'zuivering van de publieke sfeer van niet-gereformeerde elementen'. Het resultaat was een zeer eigenmachtig optreden van de diaconieën. De gevolgen waren verstrekkend. De versplintering bracht een omkering in de plaatselijke verhoudingen teweeg. Voor de publieke instellingen restte de zorg voor armen die buiten de religieu ze of sociale verbanden vielen. (In Friesland was dit overigens nog steeds meer dan de helft van het totaal aantal bedeelden.) Ironisch genoeg veroor zaakte deze trendbreuk bovendien groeiende statusverschillen tussen de armen onderling - zo waren er blauwe en zwarte wezen - en een herdefinitie van het begrip armoede: "Armen werden niet bedeeld naar de mate van hun behoeftigheid, maar naar het vermogen van de gemeenschap waartoe ze in de nauwste betrekking stond". Deze toewijding voor de eigen groep ging gepaard met een toene mende disciplinering en bevoogding. Onder invloed van verlichtingsidealen leidde dit tot een 'verheffingsoffensief. Nieuwe instellingen als het stads- en dia conie armenhuis waren hiervan het resul taat. Werkverschaffing werd een nieuwe vorm van armenzorg, waarbij het econo misch argument zwaarder ging wegen. Met de omwenteling van 1795 werd voor het eerst een nationale regeling van de armenzorg mogelijk, maar een eerste nationale wet kwam pas in 1854. In de praktijk bleef tot laat in de negentiende eeuw de veelkleurige armenzorg voortbestaan. De beschikbare archieven bepalen in hoge mate het perspectief van de onderzoeker. Armenzorg wordt in Spaans' boek vooral vanuit het gezichts punt van de wetgevers, stadsbesturen en instellingen bekeken. De auteur is zich hier van bewust en zoekt daarom aansluiting bij het debat over de wortels van de verzorgingsstaat. Deze benade ring heeft voor- en nadelen. Iedere bewering is onderbouwd en regelmatig geeft de auteur aan waar de bronnen zwijgen. De aard van de bronnen maakt de stijl soms stroef en Spaans valt regelmatig in herhaling als het gaat om de structuur van haar betoog. De armen zelf zijn slechts figuranten, exemplaren van een historisch 'specimen', gevangen door wetgevers en opportunistische stadsbestuurders. Het gebrek aan historische personages en het ontbreken van de 'pestdamp en bloesemgeur' van de mentaliteitshistorici betekent echter niet dat Spaans blind is voor de exclusi viteit van zorg en macht. Terwijl de Swaan Elias ademt, weerklinken hier de inzichten van Foucault. Voor archivarissen bieden deze ver zameling institutionele geschiedenissen een goed inzicht in de dynamiek van de armenzorg als kerntaak van voor de verandering nu eens niet Hollandse stads- en dorpsbesturen. Duidelijk wordt bovendien dat er iets schort aan de beeldvorming over de armenzorg. De monumentale panden van de bur gerweeshuizen of de in zichzelf gekeer de 'hofjes', herbestemd voor het mo derne leven van eenpersoonshuishou dens, geven slechts een beperkte inkijk in de complexe stedelijke armenzorg. Egbert Brink. Gemeentearchief Het Bildt 102/10 DECEMBER 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 24