Oorlog inde
DE KERK
EN DE
NEDERLANDEN
Friso Roest en Jos Scheren
40
E.S.C. Erkelens-Buttinger, P.A. Henderikx, H.P.Ph.
Eeeuwenberg e.a. red.), De kerk en de Nederlanden.
Archieven, instellingen, samenleving. Aangeboden aan prof.dr. C.
Dekker bij zijn afscheid als rijksarchivaris en als hoogleraar in de archiefwetenschap alsmede
de paleografie van de 14e tot en met de 17e eeuw aan de Universiteit van Amsterdam.
Uitgeverij Verloren, Hilversum, 1997. ISBN 90-6550-558-X; 415 blz.; fl. 67,-.
Archieven, instellingen,
samenleving
41
Duitse makelij. En, wat nog meer is,
dergelijke crises deden zich ook in
andere bezette of beheerste gebieden
voor, vaak als een bijprodukt van
bevorderde collaboratie.
Al lijkt een gebrek aan overzichtsken
nis Roest en Scheren hier duidelijk
parten te spelen, dat neemt niet weg
dat zij een interessant en stimulerend
(en soms te polemisch) boek hebben
geschreven. Juist aan de hand van de
'kleine geschiedenis' maken zij de
sluipende politisering van het leven
van alledag indrukwekkend zichtbaar.
Daardoor is hun alledaagse politieke
geschiedenis nergens triviaal. Als zij
beschrijven hoe de joden uit de
gemeentelijke ambtenarij of van de
centrale markthallen werden gewerkt,
wordt scherp zichtbaar hoe slap het
gemeentebestuur zich heeft gedragen.
En hoe groot het aandeel van Neder
landse nationaal-socialisten in de
jodenvervolging aan de basis is
geweest.
Maar dit is niet het belangrijkste
onderdeel van dit boek. Dat is de
geslaagde poging van de auteurs om
de Februari-Staking, vroeger wel eens
aangeduid als de 'eerste anti-pogrom-
staking in de Europese geschiedenis',
te ontmythologiseren. Met een
overdaad aan details situeren zij de
staking binnen de context van de
gezagscrisis die woedde. Alleen al om
deze hoofdstukken zou men het boek
moeten lezen. Wie dat doet, wordt dan
beloond met de andere case-studies
onder andere over de oprichting van de
Joodsche Raad voor Amsterdam. Het
is niet nodig om het altijd in alles met
de auteurs eens te zijn, om te onderk
ennen dat Roest en Scheren op basis
van hun archiefstudie in de diepte een
complexe politieke en maatschappelij
ke realiteit hebben geschetst.
Hun boek is veelzijdig en voortreffelijk
leesbaar. Roest en Scheren geven - en een
groter compliment is volgens mij niet
denkbaar - aan deze periode uit de
Amsterdamse geschiedenis iets fundamen
teels terug: het open einde dat ook dit
verleden wel degelijk heeft gehad.
Johannis Homvink ten Cate, RIOD Amsterdam
Van Gennep Amsterdam
eersten dit archief uitputtend hebben
benut, is hun kracht. Zij ontlenen er
vrijwel al hun kennis aan.
En die kennis mag dan niet zo groot
en ook niet zo wereldschokkend zijn
als zij argeloze journalisten in inter
views wilden doen geloven, gering is
zij allerminst. Sympathiek is de herin
trede van de gewone man in de ge
schiedschrijving. In dit vuistdikke
boek komen, ook al weer voor het
eerst, gewone Amsterdammers voor: een
hoofdcommies, een joodse werkneem
ster van de Rijkspostspaarbank, de
directeur van het American-hotel aan
die de auteurs op zichzelf trefzeker
beschrijven waren de machtigste
bezetters - Seyss-Inquart, Rauter,
Himmler - niet in Amsterdam maar in
Den Haag en Berlijn gevestigd. Als
gevolg van deze beperkte optiek komt
in het beeld dat zij van de bezetters
schetsen de betrekkelijke machteloos
heid van het power house Reichskommis-
sariat Niederlande te sterk naar voren.
Volgens de auteurs schuilt hierin - in
het nuanceren van de Duitse almacht -
echter het belangrijkste resultaat van
hun jarenlange bronnenonderzoek.
Maar de stelregel dat er geen slechtere
beoordelaar is van de
portee van historisch
werk dan de maker
ervan, gaat ook dit keer
op. De gezagscrisis
woedde ook buiten
Amsterdam. En dat er
een crisis van het gezag
was, en dat concurreren
de groepen (de Weer-
Afdeling van de NSB,
communisten, Neder-
landsche Unie-aanhan
gers, de Amsterdamse
werklozen enz.) elkaar
de macht over de straat
betwistten, betekent
nog niet dat het 'oorlog'
in de stad was. Als het in
Amsterdam oorlog was,
hoe dan de sfeer in
Warschau te typeren?
Met Denemarken vorm
de Nederland nu juist
lange tijd het rustigste
van de door de Duitsers
beheerste gebieden.
het Leidseplein en de kapper van de
Snoekjesgracht. Zij - en de Duitsers -
bewonen een stad die door de auteurs
als een op een zichzelf staande werke
lijkheid wordt beschreven. Soms lijkt
het wel alsof het leven in Amsterdam
uitsluitend door lokale politieke
acteurs werd bepaald.
Dat kan een vertekend beeld opleve
ren, want tijdens de legitimiteitscrisis
Dat de bezetters het
vaak onderling oneens
waren, en lang nadach
ten voordat zij er op sloegen, is een in
de literatuur sinds tien jaar gangbare
bewering. Dit houdt logischerwijze
helemaal niet in dat de Duitsers niet
almachtig zouden zijn geweest. Alleen
dat zij aanvankelijk terughoudend ope
reerden. Deels waren zij het trouwens
zelf die de gezagscrisis verscherpten,
bijvoorbeeld door hun tolerantie ten
aanzien van de Nederlandsche Unie.
Deze gezagscrisis was dus deels van
Op 20 september 1996 werd in de
oud-katholieke Gertrudiskapel in
Utrecht een symposium gehouden ter
gelegenheid van het afscheid van Cees
•A,;;
Dekker als rijksarchivaris in Utrecht
en hoogleraar aan de Amsterdamse
universiteit. Tijdens de middagzitting
van dat symposium hield Dekker zijn
afscheidsrede als hoogleraar. Die rede
en de eerder die dag gehouden lezingen
zijn, aangevuld met een aantal andere
artikelen rondom het thema van dat
symposium {Kerk in de Nederlanden door
de eeuwen heen: archieven, instellingen,
samenlevingeen jaar later in een bundel
bijeengebracht om als liber amicorum
te dienen. Deze vriendenbundel bevat
derhalve ruim twintig bijdragen, plus
een bibliografie van Dekker met 77
titels (en 15 boekbesprekingen), als
mede een 'curriculum breve' van de
hoofdpersoon.
Het recenseren van een dergelijke
gelegenheidsbundel stelt de recensent
steevast voor problemen, daar het bin
nen het beschikbare bestek (tijd en
ruimte) onmogelijk is aan alle bijdra
gen in zo'n bundel aandacht te
besteden. Gevolg is dat er enkele
bijdragen uitgelicht worden; dat is ook
hier het geval. Laat ik voorop stellen,
dat de bundel in al zijn verscheidenheid
aan inhoud en spreiding in de tijd aan
het gestelde doel beantwoordt: de
nadruk ligt op die wetenschapsterrei
nen die Dekker na aan 't hart lagen:
middeleeuwse (kerkelijke) geschiedenis
in al haar facetten, kerkelijke instel
lingen, historische geografie (inclusief
ontginnings- en waterstaatsgeschiede
nis). Geen enkele bijdrage gaat echter
in op de paleografie, wat toch een deel
van zijn leeropdracht was en waar hij
(samen met anderen) toch zo'n indruk
wekkend Album van heeft samenge
steld. Maar ik kan mij ook voorstellen
dat een zinvolle bijdrage daarover
moeilijk te realiseren is, hoewel
met een aantal meewerkende diploma
tic! Geografisch gezien ligt de nadruk
nogal op het Utrechtse territoir,
waardoor het tweede wetenschappelijk
vaderland van Dekker - Zeeland en dan
met name Zuid-Beveland - er nogal
bekaaid afkomt. Ik tel slechts twee
artikelen met een Zeeuwse inslag: de
bijdrage van Baetens (p.314-325) over
de migraties en relaties tussen Zeeland
en Antwerj^en en omgekeerd in de late
zestiende eeuw, en Kees de Kruijter en
Huib Uil gaan in een lang artikel
(p.339-384) in op de faits et gestes van
de Zierikzeese aristocraat jhr. J.L. de
Jonge (1826-1887) op het kerkelijk,
politiek en maatschappelijk vlak. Ik
zou mij kunnen voorstellen dat de
laureaat zelf het ontbreken van wat
meer Zeeuwse elementen ook betreurt.
Zoals ook verwacht mocht worden in
een bundel voor een historicus
archivaris, wordt ruim aandacht aan
archiefbronnen geschonken. Enkele
bijdragen richten zich uitsluitend op
één bron (S. Maarschalkerweerd-
Deschamps en Ph. Maarschalkerweerd,
Het obituarium van Monster: analyse
van een bron (p. 189-200), en Carla de
Glopper-Zuijderland, Het oudste
register van de officialiteit van Utrecht
(p.201-213) of op een archieffonds
(Johanna Maria van Winter, De
Johanniters in Nederland en hun
archieven, p. 142-151).
Voor archivarissen met belangstelling
voor de vroegste sporen van archief-
zorg in Nederland is het artikel van
Bram van den Hoven van Genderen
(p. 168-188: 'Registers en rekeningen:
een voorbeeld van middeleeuwse
administratie en verschriftelijking')
zeker interessant, omdat hij duidelijk
aangeeft, dat zorg voor de archieven in
de late dertiende eeuw (1296) al bij
het kapittel van Oudmunster aan
toonbaar is. Een nieuwe indeling van
het gehele archief en dan vooral van
de oorkonden vond bij dat kapittel
plaats tussen 1348 en 1350. Ook bij
andere kerkelijke en wereldlijke
instellingen is in de veertiende en
vijftiende eeuw ordening van archie
ven onmiskenbaar aantoonbaar.
Daarmee stelt hij de opvatting van
Dekker, dat men bij belangrijke
instellingen in de Noordelijke Neder
landen in de late Middeleeuwen (in
tegenstelling tot de situatie in de
Zuidelijke Nederlanden) geen sjoege
had van de inrichting van hun admi
nistratie in een heel ander daglicht.
Wetenschappelijk schijnt mij ook de
bijdrage van H. van der Linden ('De
oorsprong van de dertiende penning
in Abcoude en omgeving', p.129-141)
van wezenlijk belang. Hij toont over
tuigend aan dat de oorsprong van die
opmerkelijke heffing niet in verband
gebracht moet worden met de uitgifte
van gronden ter ontginning (zoals Van
der Linden zelf ook lang meende),
maar daar geheel los van gezien moet
worden. De uitgifte van die gronden
door de Utrechtse bisschop in de elfde
eeuw (1085) aan de inwoners van
Abcoude had slechts tot doel de
afbakening (of zo men wil begrenzing)
van hun gebieden met die van het
kapittel van Sintjan. Pas veel later
(midden veertiende eeuw, tussen ca.
1325 en 1378) werd door de heren
van Abcoude de dertiende penning als
heerlijke belasting bij de overgang van
onroerend goed in de onder hun gezag
102/10 DECEMBER 1998