a 32 33 belang van onderzoek in het vaandel draagt, veronderstellingen over toekomstige onderzoeksinteresse zijn met vraagtekens en subjectiviteit omgeven. Vandaar dat vaak de voorkeur wordt gegeven aan integrale vernietiging boven subjectieve selectie. Persoonlijk vind ik dat een misplaatst principieel standpunt, want eigentijdse waardeoordelen vormen een hanteer baar uitgangspunt voor selectie. Waarom zou er niet vanuit de huidige vormen van historisch onderzoek een objectivering gemaakt kunnen worden die de toekomstige gebruikswaarde van de archieven in ieder geval verhoogt? Natuurlijk kunnen thema's niet al te nadrukkelijk over de bestan den heen geschoven worden, want historisch onderzoek is tijdgebonden in zijn thema's en de overheersende benaderingswijze (sociaal-economisch, juridisch, institutioneel enz.). Daar naast moet er wel lijn zitten in de aanvullende selectiecriteria, en historici (zoals Faber en Buytendijk in hun artikel) moeten niet aankomen met voorstellen zoals het meewegen van de 'raadselachtigheid' van strafdossiers. De drie eerdergenoemde criteria van Klep blijken echter goed hanteerbaar te zijn bij het analyseren van de informatiewaarde van massabestanden, Gedeelte van een massabestand: zo treft men de te bewerken archieven veelal aan (foto: Gemeente archief Amsterdam) zoals in de KVAN-uitgave te lezen valt. Naar goed archivistisch gebruik worden eerst de taken en structuur van de archiefvormer geanalyseerd en wordt vervolgens de structuur van het bestand onder de loep genomen. Die laatste analyse levert een onderverde ling op in subbestanden, gebaseerd op belangrijke veranderingen in de taakuitvoering. Het belang van de informatiewaarde bepaalt daarna voor ieder subbestand de wenselijke representativiteit van de reductie en de daarvoor te kiezen methoden. Zijn de deelbestanden te klein voor een representatieve selectie, dan is integra le bewaring raadzaam. Een onderver deling van massabestanden hoeft trouwens niet uitsluitend te berusten op de dossiers zelf, maar kan mede gebaseerd worden op samenhangende perioden van maatschappelijke ontwikkeling, zoals de naoorlogse wederopbouw, de snelle groei van de jaren zestig, de sociale vernieuwing van de jaren zeventig en de Europeani sering van het afgelopen decennium. Clustersteekproef Een goed getrokken steekproef heeft genoeg aan een bepaald aantal stuks om representatief te zijn, ongeacht de omvang van het volledige bestand (de populatie). Een voor 95% nauwkeurige representativiteit met een foutmarge van 5% wordt bereikt bij een steek proef van 1537 willekeurige dossiers. De statisticus Boonstra voegt daaraan toe dat na analyse van het bestand een aantal van 384 volstaat voor dezelfde nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Het enige probleem is dat de statistiek ervan uitgaat dat de elementen in de populatie onafhankelijk van elkaar zijn, terwijl de dossiers in massabe standen vaak onderling gerelateerd zijn. Die complicatie kan ondervangen worden door via een clustersteekproef een samenhangende groep dossiers te bewaren.3 Reductie aan de hand van een vast percentage is in ieder geval niet handig, want zoals Knotter laat zien kan die leiden tot een geweldige jaarlijkse toename van de bewaarde omvang zonder dat de representati viteit wezenlijk groter wordt. Het enige dat met een grotere steekproef wel toeneemt, is het aantal bijzondere gevallen. Maar voor de selectie van 'bijzondere' dossiers valt bijna geen algemeen toepasbaar criterium te bepalen, en daarom kan het denk ik als achterhaald beschouwd worden. Puntje bij paaltje Een ruimere selectie is dus in principe realiseerbaar. Maar het is raadzaam om de benodigde tijd en pecunia alleen te spenderen aan de meest informatierijke bestanden, want voor ieder archiefstuk is wel een geïnteresseerde te vinden. De genealogische doelgroep heeft belangstelling voor iedere snipper papier met een naam erop, en voor statistisch onderzoekers hoeft er nog niet eens een naam op te staan. Daar naast lijkt het me zinnig om kritisch te kijken hoe uniek de gegevens eigenlijk zijn, vooral in vergelijking met elders aanwezig materaal. Ook overleg met verwante instellingen kan nuttig zijn. Als de onderzoekswaarde van bestan den overwegend statistisch is ligt een laatste rustplaats bij het CBS meer voor de hand dan bij een archiefdienst. En mits de benodigde privacy gewaar borgd kan worden, waarom zou het CBG zijn leden dan niet mogen plezieren met massabestanden van voornamelijk genealogisch belang? Waarom zou het archiefwezen zich verzetten tegen de bewaring van bestanden die volgens redelijk objec tiveerbare criteria beschouwd kunnen worden als cultuurhistorisch erfgoed? Er is bovendien een een groep belang stellenden voor, en verbreding van zowel het draagvlak als de klanten kring is toch ook een belangrijk uit gangspunt. Voor de kennelijke aar zeling bij de Rijksarchiefdienst om overstag te gaan bij de selectie van massabestanden zie ik enkele redenen. Geen kerntaak In de eerste plaats is de RAD zoals bekend bezig met een immense selectieklus genaamd Pivot. Het is al moeilijk genoeg om de voorgenomen globale selectiedoelstelling te realiseren binnen de financiële en tijdslimieten. Verruiming van de selectiedoelstelling brengt veel extra kosten met zich mee voor nader onderzoek en bewerking van massabestanden en voor opslag van de gereduceerde bestanden. Wat de archieven betreft die door Pivot worden beschreven is er nog een andere factor, die onderbelicht is maar wel een essentiële betekenis heeft. Ik doel daarmee op het feit dat de kosten voor een ruimere selectie niet alleen zullen neerkomen op de RAD, maar ook op de archiefvormers (voorname lijk ministeries). De ministeries hebben ieder een Pivot-convenant gesloten met de RAD over gedeelde onder zoeksinspanningen, terwijl Binnen landse Zaken een budget verdeelt voor archiefbewerking door de CAS. Als er halverwege de rit ineens een ruimere selectiedoelstelling geponeerd zou worden, dan zijn de rapen gaar. Een voorproefje van zo'n reactie was de ingezonden brief van het ministerie van LNV in het Archievenblad van juni, die de verheven discussie over historisch belang op zijn zachtst gezegd voor kennisgeving aannam. Archieven zijn bepaald niet hun kerntaak, en aan bewaring van een groter deel van hun archieven hebben ze geen enkele behoefte. Ruimere selectie betekent niet alleen overschrij ding van het bewerkingsbudget, maar ook verlenging van het Pivotproject dat toch al lang duurt. Bovendien betekent het een verzwaring van de eisen aan het beheer van de nieuwere bestanden: vernietigbare massabe standen moeten dan voortaan bewaard worden totdat er een steekproef uit gedaan wordt. Kostenaspect Doordat er van de archiefvormers geen enkel enthousiasme te verwachten valt, wordt het kostenaspect teruggekaatst naar de RAD. Voordat onze nationale archiefdienst ook maar kan beginnen met zoeken naar de benodigde extra middelen, zal er eerst een principiële instemming moeten komen met de zin van verruimde selectie. Weliswaar blijkt een ruimere selectie op ad hoe basis goed toepasbaar, maar de veronderstelling dat die zomaar structureel opgenomen kan worden in bijvoorbeeld het Pivotproject lijkt me wereldvreemd. Selectiebeleid speelt zich niet af in een intellectueel vacuüm, dus - hoe banaal ook - het waardevolle streven naar behoud van een ruimere portie cultuurhistorisch erfgoed heeft alleen kans van slagen als er meer geld beschikbaar komt. Of en hoe die middelen vervolgens gevonden kunnen worden onttrekt zich aan mijn waarneming. Wel denk ik dat historici hun kennelijke talent om verzet te mobiliseren onderhand beter kunnen aanwenden om de politiek en/of het ministerie van OCW te bewerken. Eigentijds convenant Inmiddels wijzen de tekenen erop dat de aanvankelijk verhitte discussie zijn nietes-welles karakter begint te verliezen. Maar er moer nog veel werk gedaan worden om de realiseerbaar heid van een structureel ruimere selectie te concretiseren en te voorzien van het benodigde budget. Als dat lukt zou er uiteindelijk een breed gedragen selectiebeleid kunnen ontstaan, dat mooi aansluit bij de inspanningen van het archiefwezen om de klantenkring uit te breiden. Misschien kan de RAD eens bekijken of er een proef gedaan kan worden, waarbij de reducties bijvoorbeeld in externe opslag bewaard worden terwijl de massabestanden hun oorspronke lijke vernietigbare status behouden. In een projectplan of nog eigentijdser: een convenant wordt dan vastgelegd dat de RAD en een afvaardiging van historici na pakweg 10 jaar opnieuw kijken naar het belang van de bestan den en de mate waarin de bestanden worden geraadplaagd. Mocht dat be lang ernstig tegenvallen dan kan als nog worden besloten tot vernietiging of eventueel tot dequisitie aan instel lingen die opgesnord worden door de bezorgde historische partners. Dit gezegd hebbende zou ik tot slot met een aap van heel ander pluimage uit de mouw willen komen. De discussie over verruimde selectie van overheidsarchieven verdringt ten onrechte het historisch belang van particuliere archieven naar de achter grond. Terwijl de acquisitie van overheidsarchieven nog rechtstreeks te herleiden is tot de archiefwet, ont breekt er een duidelijk en gecoördi neerd beleid voor de archieven van belangwekkende personen, particuliere instellingen, verenigingen en bedrij ven. Stel dat het lukt om voor selectie en bewaring van massabestanden meer budget te krijgen. Dan nog verdient het aanbeveling om eens een vergelij king te maken met de informatie waarde in de particuliere archieven die voor hetzelfde bedrag geacquireerd kunnen worden. Het materiaal in particuliere archieven kan vaak meer aanspraak kan maken op de kwalifica tie 'uniek' dan het materiaal uit massabestanden van de overheid. Als bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving verdienen deze archieven meer aandacht dan ze nu krijgen/' Pivot-onderzoeker voor het ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij 1 Citaten uit het juryrapport staan in het Archievenblad van mei j.l. 2 J-J.A. Buylinckx, 'Discussienota selectie en vernieteging: cultureel belang bedreigd?' in: Od 1993 (9), p. 242-247. 3 Deze opmerkingen maakte O. Boonstra tijdens zijn voordracht op de KVAN- studiedag in april 1997. 4 Zie ook oudere publicaties van die strekking, zoals: Ministerie van WVC, Nota Archiefbeleid (1985); J.E.A. Boomgaard, J.A.M.Y. Bos-Rops en G.M.W. Ruitenberg, 'Alle theorie is grauw... De praktijk heeft een ander kleurtje. Praktische wenken voor een planmatige aanpak van de acquisitie van particuliere archieven' in: Nederlands Archievenblad 1991 (2), p. 123-161. De journalist Gerard Mulder wees eveneens op het belang van persoonsarchieven in zijn bijdrage aan het Discussiedossier archiefvernietiging uit 1994 (KVAN- symposium over archiefselectie??). 102/8 OKTOBER 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 19