34 Detachering- en uitzendbureau Wie zijn wij? ArchiFlex is een landelijk werkende organisatie. Wij bieden per direct ervaren en enthousiaste medewerkers door geheel Nederland. Voor wie werken wij? Wij werken overwegend voor gemeenten, de rijks overheid, waterschappen, provincie en bedrijven. Wat bieden wij u? Wij zijn gespecialiseerd in de volgende sectoren: Archief Bibliotheek Documentatie Postkamer Kantoor Repro Meer informatie? Bel voor nadere informatie of een vrijblijvende afspraak met onze intercedent IJsbrand Oost. ArchiFlex, Postbus 10065, 9400 CB ASSEN Tel: 0592 - 341079 33 De stadhouder was in eerste aanleg de dienaar der staten. Dat hij zich met name na 1672 en na 1748 tot een vorst met absolutistische pretenties kon ontwikkelen was eerder ondanks dan dankzij de burgers van steden en gewesten. En de tijdperken zonder stadhouder (1650-1672 en 1702- 1747) waren de periodes van de Ware Vrijheid. De erfelijke monarchie is dus juist in Nederland allerminst vanzelf sprekend en het-zelfde geldt voor de eenheidsstaat. Zwolle was een soeverei ne stadsrepubliek juist door het ont breken van een sterk centraal gezag. Zoals Streng terecht stelt lag de ware macht in de Republiek niet bij de Staten Generaal en zelfs niet bij de gewesten, maar eigenlijk bij de vijftig 'stemhebbende' steden, waarvan Zwolle er een was. Uiteindelijk werd de eenheidsstaat de Nederlanders met militaire macht en Franse hulp in de winter van 1798 afgedwongen, omdat de voorvechters van de eenheid, de zogenaamde unitarissen, het eindeloze gepalaver in de Nationale Vergadering over een nieuwe grondwet zat waren. Een bewijs voor de stelling dat zelfs in deze consensusmaatschappij aan de Noord zee de ware macht soms uit de loop van een geweer kwam. Onder de hardnekkige federalisten die op 22 januari 1798 bij de staatsgreep van Daendels gevangen werden gezet was ook de Zwolse volksvertegenwoordiger Gerrit van Marle. Deze militaire coup beslechtte het pleit van de stedelijke en gewestelijke soevereiniteit definitief. Er was dan ook wat voor te zeggen geweest als Streng de eindcesuur van zijn boek drie jaar later had getrokken. Misschien is de besmuikte vorm die het nationalisme in Nederland aan neemt ook een restant van deze gefor ceerde verschuiving van de politieke loyaliteit. Want waar die loyaliteit en het bijbehorende 'natiegevoel' eerst sterk gericht waren op de lokale samenleving - getuige bijvoorbeeld het vrijwel alomtegenwoordige Zwolse stadswapen - zo moest in de negen tiende eeuw een geheel nieuwe natio nale identiteit worden ontwikkeld in een maatschappij waarin het particu larisme en lokaal-chauvinisme sinds de middeleeuwen sterk verankerd waren. Om de studie van Streng als een elite geschiedenis in enge zin - ondanks de subtitel 'De bestuurlijke elite in de stadsrepubliek Zwolle 1579-1795' - op te vatten, zou hem beslist tekort doen. Het boek is veel meer dan dat. Streng schildert een breed panorama van de bestuurlijke, sociale, economische en religieuze geschiedenis van de stad Zwolle tussen de late zestiende en de late achttiende eeuw. Een dergelijke brede aanpak levert een aantrekkelijk geschreven overzichtswerk op, waarin voor het eerst op systematische wijze de belangrijkste aspecten van de Zwolse historie in deze periode bijeen zijn gebracht. De gehanteerde metho de impliceert echter wel dat niet aan alle aspecten even grondig aandacht kon worden besteed. De beste stukken van het boek zijn die waarin de schoenmaker het dichtst bij zijn leest blijft. Overigens heeft de auteur geen moment de pretentie een integrale geschiedenis van Zwolle te schrijven. In hoofdstuk drie, 'Burgers en bestuur ders, het institutionele kader van de soevereine stadstaat Zwolle' vinden we voor het eerst een helder overzicht van de institutionele geschiedenis van Zwolle; nauwgezet legt Streng in dit hoofdstuk uit hoe de trits meente- schepenen-raden functioneerde. Het enige wat in dit hoofdstuk te wensen overblijft is een verhelderend schema dat de relaties tussen de diverse orga nen van het bestuur grafisch weer geeft. Zoals ook al uit de stellingen bij zijn proefschrift bleek is Streng een histo ricus van uitgesproken opvattingen en bezield van een bijna aangeboren arg waan tegen historische gemeenplaat sen. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in zijn beoordeling van de achttiende eeuwse patriot Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Hij bestempelt Van der Capellen als de 'vleesgewor den paradox', die als bestrijder van corruptie zichzelf door list en bedrog in de Overijsselse ridderschap liet ver schrijven (p. 398); volgens Streng had Van der Capellen in het geheel geen diepzinnige gedachten over staatsin richting. Deze opvatting staat wel erg ver af van de historiografische mode van ruim een decennium geleden (rond de herdenking van Van der Capellens dood in 1784), toen de jonker als wegbereider van de democratie werd gezien en sommigen een rechte lijn van Van der Capellen naar Thorbecke meenden te kunnen trekken. Hoewel op heel andere argumenten gestoeld, zijn we zo bijna weer terug bij H.Th. Colenbrander, die in zijn driedelige geschiedenis van het patriottisme aan het einde van de vorige eeuw ook weinig goede woorden voor de patriot ten over had. Dit werd ook al door Franken geconstateerd in een recente reactie op een artikel van Streng uit 19961. Hoewel Strengs stellingname begrijpelijk wordt tegen het licht van de tamelijk kritiekloze adoratie die de patriotten in het recente verleden ten deel is gevallen, ben ik het met Fran ken wel eens dat hij doorslaat naar het andere uiterste. Om de politieke bewe ging van 1780-1787 uitsluitend als conservatief te bestempelen is onjuist. De wijze waarop de patriotten zich organiseerden, over de grenzen van de gewesten heen, geeft wel aan dat het patriottisme meer was dan een reprise van de crises van de Plooierijen en 1747/48. Het sterkst is Streng waar hij Zwolle beschouwt vanuit een lokaal perspec tief. Wanneer hij een vergelijkend perspectief hanteert - helaas gebeurt dit niet heel vaak - glijdt de schrijver een enkele keer uit. Zo meent hij op p. 35 dat constitutioneel in de Verenigde Republiek met uitzondering van Utrecht in elk gewest de ridderschap en de steden samen de provinciale staten vormden. Streng gaat hier voorbij aan de situatie in Groningen, Friesland en Drenthe waar ook de eigenerfden of de volmachten van de plattelandsdistricten een stem in het kapittel hadden, of waar de steden in het geheel niet vertegenwoordigd waren (Drenthe). Buitengewoon inte ressant zijn de opmerkingen die Streng verspreid door het boek - soms bijna terloops - maakt over het specifiek Oost-Nederlandse karakter van het bestuurlijke systeem van Zwolle enerzijds en de verschuivende sociaal- economische oriëntatie van Zwolle van oost naar west in de beginperiode van de Republiek anderzijds. Zwolle wordt gezien als exponent van een zoge naamd continentaal republicanisme, waarbij de steden elk afzonderlijk economische welvaart trachten te rea liseren door het omringende platte land te overheersen. Dit staat in tegen stelling tot de situatie in Holland, waar de lokale belangen door een ge zamenlijk 'maritiem-republicanisme' werden gebundeld (p. 40/41). In dit verband is ook de specifieke rol van Zwolle in de tachtigjarige oorlog van belang. De moderne lezer kan zich nauwelijks meer voorstellen dat in de ogen van de tijdgenoten Zwolle een echte frontierstad was. Nadat de Vrede van Munster was getekend, daalde de koopkracht in de stad doordat het garnizoen sterk werd verminderd. Daarvoor had de oorlog lange tijd de traditionele handelscontacten met Westfalen en Nedersaksen verlamd en een definitieve heroriëntatie van de economie op het westen bespoedigd. Dezelfde Vrede van Munster werpt ook licht op een ander specifiek Zwols fenomeen: het vredestractaat diende ook door de meente afzonderlijk te worden getekend. Alleen de Zwolse meente, het meest 'democratische' element in het Zwolse stadsbestuur, was bevoegd om oorlog en vrede te verklaren, dan wel te sluiten. Na de vrede leefde de handel met het oosten welis-waar weer op, maar voortaan zou de relatie met het westen de dominan te factor zijn in de Zwolse economie (p. 84/85, 251). Veelbetekenend was in dat verband de uitbreiding van de Hollandse visserijrechten op het Zwar- tewater in 1675 en de afloop van de kwestie rond de Zwolse muntslag. Onder sterke druk van Holland werd in 1691 de muntslag in de IJsselsteden voorgoed afgeschaft. De specifieke verhouding tussen magi straat en meente wordt gezien als typerend voor Oost-Nederland. Streng vestigt de aandacht op het feit dat dit stedentype eigenlijk de uitloper vormt van een type stad uit het Duitse rijk en precies aansluit bij datgene wat men over de oostgrens vindt. Opvallend is de grote continuïteit van de meente, de vertegenwoordiging van de vier Zwolse wijken. Van dit politieke lichaam van 48 personen is de legiti miteit door de magistraat nooit aangetast. Net op het moment dat de lezer dreigt met enige zelfgenoeg zaamheid terug te gaan kijken op dit quasi-ideale systeem van checks and balances, van evenwicht tussen demo cratische en aristocratische elementen, grijpt de auteur in met een veelzeg gende beschrijving van corruptie en andere onrechtmatigheden, die binnen het vigerende systeem kennelijk ook welig tierden (151-158). Zoals Streng terecht stelt kan de rol van het burger recht in de steden van het ancien regime moeilijk worden overschat. In de daaraan gewijde passages wreekt zich weer het ontbreken van voldoende vergelijkend perspectief: het zou boeiend zijn te weten hoe de Zwolse regeling van het burgerrecht zich ver hield tot die in vergelijkbare steden in de omgeving zoals Deventer en Kam pen. De stelling van Streng dat het grote burgerschap als enige extra voordeel de burger het recht verschafte om enig vee op de stadsmars te weiden (p. 92) lijkt mij betwistbaar. Het is bovendien in strijd met zijn eigen bewering (op p. 107) dat het groot burgerschap ook vereist was voor lid maatschap van de magistraat. Het zou anders ook onverklaarbaar zijn waarom de grootburgers voor hun recht niet minder dan het viervoudige van de kleinburgers moesten betalen! Het bronnengebruik van Streng is voorbeeldig. Nog niet eerder is op zo uitputtende wijze gebruik gemaakt van het rijke oude stadsarchief van Zwolle en van een aantal andere archieven. Het geboekstelde resultaat toont wat zorgvuldig bronnenonder zoek vermag. Op een plaats geeft de schrijver het archief zelfs teveel eer. In zijn prachtige hoofdstuk over de stad huiscultuur - verplichte kost voor elke moderne Zwolse ambtenaar of politi cus - beweert hij dat van de materiële cultuur van de magistraten ons niets dan papier rest (p. 236). Gelukkig is dit een schromelijke overdrijving: de raadsherenbekers, de bodebussen, de

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 20