Oral History Essentieel is vast te stellen welke mensen het zijn wier herinneringen worden vastgelegd, en door wie dat gebeurt, met welk doel en onder welke omstan digheden Het bewaren van mondelinge historische documentatie Door Piet van Wijk 38 39 Een lastige term, 'oral history'. Niet omdat hij Engels is: er zijn talloze notities waarin net zo makkelijk over mondelinge geschiedenis of over mondelinge overlevering wordt gesproken. Maar de betekenis die vervolgens aan 'het begrip' wordt gegeven is nogal uiteenlopend. Oral history is een mondelinge bron maar ook een in finesses gedefinieerde methodologie. Vergelijk het woord 'karate': waar de een hierbij denkt aan een portier van een nachtclub, staat bij een ander karate voor een bewust gekozen 'levens wijze'. Het een hoeft het ander niet uit te sluiten, maar een nauwkeurige definiëring van de gebruikte terminologie voorkomt veel verwarring. Dat geldt zeker de archivaris die geluidsbanden in zijn collectie heeft. De ene keer zal hij melden dat hij interviews in zijn verzameling heeft. Een andere keer spreekt hij, op zoek naar taalvariatie, van zijn 'oral history' collectie. Mogelijk realiseert hij zich dan niet op de drempel te staan van een nieuwe 'levenswijze' en een aparte school van geschiedbeoefening binnen te treden. Met alle lusten en lasten van dien. Twee scholen 0 'Oral History is the recording of peoples memories on sound and videotape' lezen we in een folder van de Britse Oral History Society. Dat kan wel wezen, maar essentieel hierbij is vast te stellen welke mensen het zijn wier herinneringen worden vastgelegd, en door wie dat gebeurt, met welk doel en onder welke omstandigheden. Deze tak van sport verspreidt zich al vanaf eind jaren 40 vanuit de VS (samen met de draagbare bandrecorder) over de wereld en kent sinds de jaren 70, enigzins gechargeerd, twee scholen of richtingen: de Ameri kaanse en de Britse. De Amerikaanse oral history kenmerkt zich door haar biografische benadering: het is de elite of het zijn personen met een anderszins bijzondere positie aan wie wordt gevraagd hun visie op de loop der dingen toe te lichten, en met name hun eigen inbreng hierin. Een eventu eel ook uit schriftelijke bronnen reconstrueerbare geschiede nis wordt geplaatst in een individueel perspectief. De Britse oral history kent veel meer een ideologische basis: Sociaal historische geschiedschrijving die een stem geeft aan de ongehoorde massa. Mijnwerkers, havenarbeiders, vluchte lingen, hun geschiedenis moet, met name sinds de jaren 70, worden geboekstaafd. In dit geval dus via transcripties van persoonlijke getuigenissen. Bloeiende praktijk Dit onderscheid is voor de scherpslijpers. Belangrijk is de constatering dat de oral history praktijk vooral in Angelsak sische landen is geïnstitutionaliseerd en bloeit. De Ameri kaanse Oral History Association telt niet minder dan 1500 leden die gezamenlijk zijn 'concerned with the application of standards to the collection, preservation, dissemination and use of oral testimony'Dit geldt zowel de hoogopgeleide historici van het National Archive die beroepshalve oud-politici ondervra gen over binnen- en buitenlandse politiek, bewapening, koude oorlog etc. alsook de leden van lokale historische verenigingen die de tradities van boeren en handwerkslieden uit eigen streek willen documenteren. Allen voelen zich 'oral historians', en allemaal bezoeken ze de jaarlijkse OHA- Britse Oral History is sociaal-historische geschiedenis die een stem geeft aan de ongehoorde massa conferentie. De primus inter pares is het Oral History Research Office van de Columbia University in New York, eind '40 gesticht door oral historypeetvader Allan Nevils. Nu zetelt hier de onbetwiste oral history autoriteit Ron Grele met zijn twee assistentes, letterlijk temidden van tienduizenden cassettes en 700.000 vel transcripties. Meer dan 2500 bezoekers raadplegen per jaar de eigen collecties. Het aantal gebruikers en 'quotes' buiten het eigen instituut kan Grele niet meer tellen, sinds 1100 interview-trans cripties op microfiche over honderden bibliotheken in de VS zijn verspreid. Als typerend Brits voorbeeld geldt het Sound Department van het Imperial War Museum dat 23.000 uur geluidsband beheert, merendeels interviews. Ook hier komen meer dan 1000 bezoekers per jaar juist deze collectie raadplegen. Reeks initiatieven in Nederland De Nederlandse traditie heeft geleid tot een mengvorm van de biografische en sociaal-historische benaderingswijze: the best of both worldszou je optimistisch kunnen zeggen. Maar traditie is een te groot woord voor wat feitelijk nog het best als een reeks van initiatieven kan worden geschetst. In 1962 startte de historicus Rolf Schuursma met de opbouw van een interviewcollectie. In 1961 had hij van prof.dr. C.D.J. Brandt, hoogleraar Nieuwste Geschiedenis, opdracht gekregen het door Brandt in dat jaar opgerichte Historisch Geluidsarchief van de Rijksuniversiteit Utrecht gestalte te geven. Het begon met de verzameling van oud radio materiaal maar spoedig volgde er meer. Aardige anekdote is dat Schuursma bij een serie interviews met prominente Nederlanders in de Haagse Post op de bijhorende foto's steeds een bandrecorder zag. Zijn conclusie dat er dus bandopnamen konden bestaan waarop meer te beluisteren was dan in de tekst te lezen, bleek juist. Die integrale gespreksopnamen wilde hij wel voor het Geluidsarchief verwerven. Maar zijn verzoek aan de HP-redactie om de banden over te dragen en daarop volgend het verzoek aan de geïnterviewden in te stemmen met opname in het Geluidsar chief leidden vaak niet tot het gewenste effect. De gedachte om er zelf op uit te trekken en interviews af te nemen stuitte aanvankelijk nog op technische hindernissen. Ook twijfelde Schuursma of hij wel over de juiste 'ondervragingstechniek' beschikte. Maar toen in 1963 het Historisch Geluidsarchief over een portable Nagra-bandrecorder kon beschikken, werd gestart met eigen opnamen. Samen met collega-historicus Th.H.J. Stoelinga interviewde Schuursma eind 1963 de voormalige buitenlandcorrespondent dr. M. van Blanken- stein. De eerste steen, van wat later een heuse oral history collectie met 52 prominenteninterviews zou worden, was gelegd. De RUU-collectie bevat interviews met politici als Cals, Drees, Luns, Van Riel en Vondeling, maar ook burge meester Van Hall en professor Geyl. Sociaal-historische invalshoek In 1970 gingen het RUU-Historisch Geluidsarchief over in de toen in Utrecht gevestigde Stichting Film en Wetenschap (SFW). Hier vond Schuursma de gelegenheid de interview collectie uit te bouwen met het ruwe materiaal van program mamakers van radio en televisie, dag- en weekbladjournalis ten en natuurlijk als vanouds, eigen opnamen. Opvallend is een duidelijke verschuiving naar de Britse insteek. In de eerste helft van de jaren zeventig werd in toenemende mate een sociaal-historische invalshoek herkenbaar. Hier had Schuursma's assistente, de historica Joke Rijken, een belangrijke inbreng. Met het vertrek uit SFW van Schuurs ma en Rijken midden jaren 70, zien we een terugval van een actief naar een meer passief verzamelbeleid. In 1980 krijgt de Oral History beweging in Nederland een sterke nieuwe impuls. Op initiatief van en voornamelijk gedragen door de Amsterdamse historicus Jaap Talsma vindt in oktober 1980 te Amsterdam de International Oral History Conference plaats. 275 Deelnemers uit 23 landen confereren drie dagen, waarbij één dag speciaal is gewijd aan de archivering van interviews. De kort voor de conferentie opgerichte Vereni ging Mondelinge Historische Documentatie valt kort daarna weer in een diepe winterslaap. De inventarisatie van wat was bereikt in de voorgaande jaren vond zijn weerslag in het boek Mondelinge geschiedenis. Over theorie en praktijk van het gebruik van mondelinge bronnen (red. Manuela du Bois- Reymond, Ton Wagemakers 1983). Daarna was het lange tijd stil aan dit front. Enorme hoeveelheden interviews Eind jaren 80 komt uit onverwachte hoek opnieuw belang stelling voor oral history. Dit keer is het niet de methodolo gische voorkeur van een groep historici, maar geven de technische en financiële zor gen binnen de av-archief- wereld met betrekking tot oral history bronnen aanlei ding. Of beter gezegd, de duurzame bewaring en ont sluitingsproblemen van waar devol geachte interviewcollec ties. Binnen één jaar verschij nen de Gids voor historisch beeld en geluidsmateriaal in Nederland (Pim Slot, 1988) en de Knelpuntennota Geluidsarchieven (4 collectiebeheerders, 1989). Uit beide geschriften samen kon direct en onomwonden worden geconcludeerd dat, los van discussies over de betrouwbaarheid van mondelinge bron nen, de kwaliteit van het menselijk geheugen, de manipu leerbaarheid van de interviewee en het wezen van oral history, er in de voorgaande decennia blijkbaar in Nederland enorme hoeveelheden interviews zijn opgenomen en weggezet. Talsma komt met een beargumenteerde schatting op meer dan 10.000 interviews verspreid over het land in meer of minder of in het geheel niet toegankelijke collecties. Of en hoe ze gebruikt worden is minder duidelijk. Dit leidt tot een potentiële Catch 22: Niemand gebruikt oude interviews dus waarom investeren in dure ontsluiting met daarnaast de redenering dat gebruik wel haast onmogelijk is wegens de gebrekkige ontsluiting. En goede ontsluiting is tijdrovend dus duur: het merendeel van de Angelsaksische oral histori- 102/6 Augustus 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 25