6,3 1,3 mm 32
7,1 1,1 mm 28
8,0 1 mm 25
9,0 0,9 mm 22
10 0,8 mm 20
11 0,7 mm 18
12,5 0,6 mm 16
Voor de kopiefilms geldt dat per generatie niet meer dan één
target verlies mag optreden.
N.B. 200 lijnen/mm is de maximum prestatie van de hui
dige, beste combinatie van film en camera. Wordt
minder dan maximaal verkleind, dan kan men een
kwalitatief minder zware eis stellen. Anderzijds
zullen tekeningen op A0-formaat soms in gedeelten
moeten worden verfilmd; standaard gelden voor
tekeningen de volgende verkleiningsfactoren bij
verfilming op 35mm-film
A0 wordt 30 x verkleind
Al wordt 21 x verkleind
A2 wordt 15 x verkleind
A3 wordt 15 x verkleind
A4 wordt 15 x verkleind.
Teksten op A4-formaat, staand, worden bij stan
daardprocedures 24-25,5 maal verkleind.
Graphical Symbols for Use in Micro-filming.
Gebruik: zie "arrangement van opnamen".
Einde van de filmrol volgens ISO 9878.
Gebruik: zie "arrangement van opnamen".
Begin van het bestanddeel volgens ISO 9878.
Gebruik: zie "arrangement van opnamen".
Einde van het bestanddeel volgens ISO 9878.
Gebruik: zie "arrangement van opnamen".
Bestanddeel wordt vervolgd op een andere rol, c.q. is
begonnen op een andere rol volgens ISO 9878.
Gebruik: in overleg met opdrachtgever.
Origineel moeilijk te lezen volgens ISO 9878.
Gebruik: in marge van opname, vervolgens achterlaten
in origineel op de plaats van het als zodanig beoordeelde
document.
Blanco pagina's weggelaten.
Gebruik: op laatste nog wel opgenomen pagina of,
indien daar onvoldoende ruimte voor is en er meer dan
één pagina wordt weggelaten, na de laatste nog wel
opgenomen pagina.
Arrangement van de opnamen
1. Symbool "begin van de filmrol".
Densiteit
De densiteitzwaarte voor de verfilmde documenten ligt, con
form ISO 6200 Micrographics - First Generation Silver-Ge
latin Microforms of Source Documents, groep 4, tussen 0,8
en 1,1. Voor symboolkaarten e.d. geldt deze eis niet.
Relevant zijn het behoud van zwakke tekst-details, de
dupliceerbaarheid van de film en de afdrukbaarheid op een
reader-printer.
Densiteit van de diazokopie volgens ANSI/AIIM MS43
Operational Proceedings, Inspection and Quality Control of
Duplicate Microforms of Documents and from COM.
Opnamewiize
Afwijking van de normale opnamerichting is toegestaan voor
documenten die zodanig zijn ingebonden dat de leesrichting
afwijkt van de normale leesrichting van het bestanddeel/
inventarisnummer.
Indien de opnamen genummerd worden geschiedt zulks
doorlopend per rol telkens vanaf 1
Opnamenummering en eventuele blieptelling dienen syn
chroon te lopen vanaf het begin van de rol
De eventuele bliepcodering komt onder het document en
een eventuele opnamenummering en titelinformatie boven
het document, los van documentbeeld.
Waar nodig wordt een klein blad onderscheiden van de
grotere achtergrond door er een zwart blad onder te leggen.
Zo worden ook beschadigde bladen zichtbaar gemaakt.
Symbolen
De volgende symbolen worden gebruikt:
gin van de filmrol volgens ISO 9878 - Micrographics
Gebonden materiaal wordt verfilmd met behulp van een boekenwip
(foto Koninklijke BibliotheekDen Haag).
2. Testopname scherpte: ISO 3334 Micrographics - ISO
Resolution Test Chart met aanduiding gebruikte ver
kleiningsfactor. Voor opnamen van A4 tot A3 testkaart
op A4-formaat; van A3 tot A2 op A3-formaat; enz. Deze
testopname binnen filmrol herhalen indien over wordt
gegaan op andere verkleiningsfactor.
3. Symbool "begin van het bestanddeel".
4. Voorblad met beschrijving bestanddeel, conform speci
ficaties opdrachtgever.
5. Documenten, het bestanddeel.
6. Symbool "einde van het bestanddeel".
7. Indien nog een bestanddeel op dezelfde rol wordt ver
filmd: ten minste 5 blanco opnamen, c.q. 10 cm.
8. 3 t m 7 herhalen tot volgende bestanddeel niet meer op
dezelfde rol kan.
9- Testopname als 2.
10. Symbool "einde van de filmrol".
Bestandsorganisatie
Er vinden geen overgangen plaats van logische bestanddelen
van de ene film naar de andere, ofwel films worden afgeslo
ten op hele logische bestanddelen. Indien nodig kan de moe
derfilm verlengd worden door het aanlassen van een stuk,
mits binnen de buitendiameter van de spoelen en cartridges.
De las dient vermeld te worden in het filmverslag (zie onder
"Verslaglegging").
De films worden per bestand gecodeerd met een code voor
het bestand en een doorlopend volgnummer. Bij reeds over
gebrachte bestanden wordt begonnen met een code voor de
archiefdienst vast te stellen in overleg; evenals de code voor
het bestand.
De code wordt in de aanloopstrook van de film aangebracht
door perforatie, leesbaar met het blote oog.
Bij de films wordt, los van het filmverslag, (zie onder
"Verslaglegging") een lijst geleverd met per film de code en
volgnummer en een globale omschrijving van de bestand
delen op de film (conform specificaties van de opdracht
gever).
Volledigheid en volgorde
De verfilming is volledig. Ingeval de operator betwijfelt of
een document reeds is opgenomen, wordt alsnog opgeno
men, ook al betekent dat een dubbel opnemen.
Zoveel mogelijk wordt verfilmd in de logische volgorde van de
documenten (bijv. omslagvellen eerst, dan de erin liggende
documenten), tenzij de fysieke toestand zulks niet toestaat.
Gebonden materiaal wordt verfilmd in fysieke volgorde.
Houdbaarheid
De moederfilm en de tussenmaster voldoen aan de houd-
baarheidseisen van NEN 2154 Bewaren van nabewerkte
halogeenzilver microfilms.
Lassen in de moederfilms worden zoveel mogelijk vermeden.
Per moederfilm mogen in elk geval niet meer dan twe.e
lassen voorkomen. Indien lassen in de moederfilm noodzake
lijk is, wordt ultrasoon gelast.
Onder een las wordt verstaan een lasnaad.
Controle
De moederfilms worden systematisch gecontroleerd op
scherpte, densiteit, volledigheid en archiefhoudbaarhied,
waarbij aangetekend wordt dat per willekeurige 10.000
opnamen zich maximaal drie ontbrekende of onvoldoende
(onleesbare) opnamen kunnen voordoen. De verfilmer
garandeert dat dit aantal niet wordt overschreden. Scherpte
wordt gecontroleerd aan de hand van de testopnamen.
Densiteit wordt ten minste gemeten om de 10 meter film.
Volledigheid wordt gecontroleerd door één op één vergelij
king van origineel en film.
Archiefhoudbaarheid van zilverfilms wordt gecontroleerd
door een methylene blue test per (voor een project gebruik
te) ontwikkelmachine per week. Van deze test wordt een
certificaat overlegd met de concrete restwaarde thiosulfaat.
De gehele film wordt boven de lichtbak visueel gecontro
leerd op afwijkingen in de densiteit en andere onregelma
tigheden. Bij gesignaleerde densiteitsafwijkingen vindt
meting plaats.
Correcties
Eventuele correcties worden op een afzonderlijke strook met
ruime aan- en afloopstrook opgenomen en vooraan de moe
derfilm gemonteerd met een ultrasone las. De correctie-
strook begint met het symbool voor "begin van de rol" en
vervolgens een beschrijving van de correcties.
Verpakking
De verpakking van de moederfilms en tussenmaster voldoet
aan ANSI IT 9.2.
Etikettering
Op de verpakking van de moederfilms en tussenmaster staat
ten minste de code van het rijksarchief, indien van toepas
sing, en van het bestand en het volgnummer van de film.
Verdere etikettering in overleg vast te stellen, evenals de
etikettering van de cartridges.
Verslaglegging
Van elke film wordt een verslag meegeleverd, bevattende:
naam verfilmingbedrijf
naam operator die de film heeft opgenomen,
datum van het opnemen
aantal opnamen
korte aanduiding van hetgeen is opgenomen op de film,
zelfde omschrijving als in de lijst genoemd bij "Bestands
organisatie"
naam van de controleur
datum van de controle
resultaten van de controle: gehaalde target scherpte,
hoogste en laagste voorkomende densiteitwaarden voor
de verfilmde documenten, nummer van het voor de film
geldige methylene blue testcertificaat, geconstateerde
fouten
correctieve acties
eventuele lassen
merk, type en emulsienummer van de film.
Tevens wordt een lijst meegeleverd van opnamen waarvan
het origineel als "moeilijk te lezen" beoordeeld is.
Tekst tot stand gekomen 31 mei 1996, H.G. Oost, Rijks
archiefdienst, aangevuld 11 februari 1997 en 25 mei 1998