Over
oude koeien
en dooie kerels
Buren-
Bronnen moeten aansluiten bij het niveau van
de leerlingen. Zestiende-eeuws handschrift en
taalgebruik is voor hen niet hanteerbaar
14
Door Paul van Dun en Hans van der Linde
15
eerste ruwe versie in HTML geproduceerd, die gereed is voor
een test in een gewone internetbrowser zoals Netscape
Communicator of de Internet Explorer. Na deze ruw gegene
reerde HTML-output is er nog maar weinig handwerk nodig
door de aanbieder van de toegang, afhankelijk van specifieke
wensen wat betreft de presentatie. De kern van deze procedure
is de door Startext ontwikkelde generator die - via een tussen
stap - van elke database een HTML-produkt kan maken. De
interface die ik gedemonstreerd zag, is snel en gebruiksvrien
delijk. Een eveneens automatisch gegenereerde index met links
wordt meegeleverd. Een typisch voorbeeld van de combinatie
van een klassieke toegangsinstrument met de kracht van het
nieuwe medium.
Experimenteel stadium voorbij
De Britse en Amerikaanse vertegenwoordigers Richard
Higgins van Durham University en Margaret Hedstrom uit
Ann Arbor, Michigan, lieten zien wat in de Angelsaksische
wereld aan vooruitgang is geboekt op het terrein van het
online toegankelijk maken. In tegenstelling tot de Duitse
collega's bleek men hier het experimentele stadium reeds
voorbij te zijn. In Engeland en Amerika was de belangrijke
invalshoek de twijfel aan de continuïteit van de HTML-taal
als standaard. HTML-versies volgen elkaar op en de grote
softwarehuizen proberen greep op deze ontwikkeling te
krijgen, met alle nadelige gevolgen van dien. De Britten en
vooral de Amerikanen hebben hieruit de conclusie getrokken
dat we terug moeten naar de onveranderlijke basistaal de
Standard Generalized Markup Language (SGML). De Universi
teit van Californië in Berkeley is vanaf 1993 op zoek naar
een standaard voor beschrijving van archieven op bestand-
sniveau. Vanuit dit proefproject is - onder invloed van de
opkomst van het world wide web - de zogenaamde Encoded
Archival Description (EAD) ontwikkeld. Deze gaat wel uit
van SGML.
Na een ruime proefperiode is deze EAD inmiddels door de
Society of American Archivists tot standaard verklaard. Hij
behelst een standaard voor archiefbeschrijvingen op be
stands- en stuksniveau. Daarnaast voorziet hij in de moge
lijkheden van links naar full-text toegangen. Dit alles om
uiteindelijk een grote offline en online beschikbare database
met toegangen op archieven waar dan ook te ontwikkelen.
Het format dat men voor deze beschrijvingen heeft gekozen
is afgestemd op de door de International Council on Archives
(/CA) vastgestelde standaard, de International Standard on
Archival Description (ISAD)Elk veld in EAD correspondeert
met een of meer velden in ISAD.
Gebruik in Amerikaanse archieven
Sinds najaar 1997 is de pilotfase voorbij en zijn ca. 20 ar
chiefinstellingen in de Verenigde Staten bezig om hun toe
gangen via EAD online ter beschikking te stellen. Sindsdien
gingen ongeveer 300 Amerikaanse collega's op cursus om
vaardigheden in het gebruik van SGML en de EAD op te
doen. Daarnaast heeft de Library of Congress een officiële
EAD-website (www.loc.gov/ead/). Veel Amerikaanse
archiefinstellingen die nu EAD-toegangen op het net
presenteren doen dat in de eerste plaats in SGML. Dat heeft
als nadeel dat je deze toegangen met een gewone HTML-
browser zoals Netscape Communicator of Internet Explorer
niet kunt bekijken. Dit probleem kan slechts op twee
manieren worden opgelost, namelijk door de inventaris ook
in een HTML-versie te presenteren, of door een aparte
SGML-viewer, zoals Panorama, te gebruiken. Daar de ge
middelde Internetgebruiker niet over Panorama beschikt
moet je dit eerst weer downloaden. Ook niet bepaald een
fluitje van een cent, want het betreft een programma van
ruim 3 Mb. Daarom worden steeds meer EAD-toegangen
ook in HTML gepresenteerd, een presentatie overigens die
over het algemeen weinig indrukwekkend is. Er mag dan
een sophisticated code aan ten grondslag liggen, voor de
gebruiker is het niet veel meer dan een forse lap platte tekst.
Zo blijkt EAD weliswaar te voorzien in een breed geaccep
teerde standaard, maar het probleem van een maximaal
functionele online toegang is er nog niet mee opgelost.
Eerlijkheidshalve moet ik daarbij opmerken dat de Ameri
kanen ook niet op zoek zijn geweest naar zo'n perfecte
interface; zij hebben een standaardbasiscode voor toegangen
gezocht en gevonden, en precies dat is de verdienste van
EAD. In SGML wijkt de functionaliteit van de toegang
eigenlijk niet af van het Duitse project, maar dan moet wel
eerst de betreffende browser geladen zijn.
En waar blijft Nederland?
De Duitse en Amerikaanse oplossingen lopen dus nogal uiteen.
Waar de Duitsers de ontwikkeling van specifieke software
vooropstellen, tracht men in Amerika juist onafhankelijk van
softwarebouwers een standaardcode in te voeren; de interface
laat men min of meer aan de gebruiker over. De gegevens zijn
echter volledig gestandaardiseerd. Welke richting uiteindelijk
zal zegevieren is nog niet te voorzien. Ik vind het opmerkelijk
dat een discussie over voor- en nadelen van deze oplossingsrich
tingen in Nederland voor zover ik weet niet wordt gevoerd.
Wel durf ik te bekennen dat ik voor mijn bezoek aan Marburg
nog nooit van EAD had gehoord; er zullen ongetwijfeld nog
wel een paar collega's zijn waarvoor hetzelfde geldt. Misschien
vinden we in Nederland gewoon wel dat we het allemaal zelf
beter kunnen. Mij lijkt dat het hoog tijd wordt om aansluiting
te vinden bij de internationale ontwikkelingen. Deze geringe
Nederlandse betrokkenheid is des te verbazingwekkender te
gen de achtergrond van het feit dat de informatie op het net
voor het oprapen ligt, je hoeft er je stoel niet voor uit. Naast de
bovengenoemde officiële EAD-website bij de Library of Con
gress, is ook het Prototyp eines online-faehigen Findbuchs van de
Archivschule op de voet te volgen op hun eigen website (staff-
www.uni-marburg.de/~blackvel/Text.html). Voor iedereen die
geïnteresseerd is in de discussie over EAD is er een EAD
mailinglist, te vinden op de officiële EAD-website. M
Bronnen als basis voor de samenwerking tussen scholen en
het archiefwezen
Al meer dan een kwart eeuw is de relatie tussen scholen en het archiefwezen een onderwerp van discussie.
Artikelen in 'Kleio', het blad van de Vereniging van Geschiedenisleraren in Nederland (VGN), en in min
dere mate in het (Nederlands) Archievenblad getuigen hiervan. Daaruit blijkt het contact tussen scholen
en het archiefwezen vooral afhankelijk te zijn van het doorzettingsvermogen van gedreven docenten en
archivarissen met een ruime blik.
Gelukkig bieden veranderingen in zo
wel het archiefwezen, het geschiedenis
onderwijs als de de nationale cultuur
politiek perspectieven op een meer
structurele en nauwere samenwerking.
Als basis dient hiervoor het toenemend
gebruik van primaire bronnen in het
geschiedenisonderwijs. Maar bij het
gebruik van deze bronnen moet reke
ning worden gehouden met de doelen
van het geschiedenisonderwijs en de
vakdidactiek.
Kennis en inzicht
Het onderwijs in geschiedenis en staats
inrichting is erop gericht dat leerlingen
kennis, inzichten en vaardigheden
ontwikkelen die hen in staat stellen om
nu en later - adequaat in de maatschap
pij te functioneren. Daartoe dienen zij
kennis en inzicht te verwerven in de
beeldvorming over historische structu
ren en -processen die aan de hedendaag
se samenleving ten grondslag liggen.
Ook dienen zij inzicht te krijgen in
Werkelijkheidsbeelden
Leerlingen leren in het geschiedenis
onderwijs om zich over heden en
verleden een beeld te vormen. Maar
een leerling is geen onbeschreven blad.
Op grond van ervaringen, opgedaan
binnen en buiten de school, hebben
historisch gegroeide maatschappelijke
verschijnselen, ontwikkelingen en
processen om daarover zelfstandig een
mening te kunnen vormen.
leerlingen al een beeld hoe de wereld
in elkaar zit en hoe dat is gekomen.
Voor de meeste van hen gaat geschie
denis over ouwe koeien en dooie kerels
die niets met hun leven of werkelijk
heid te maken hebben. Het is dan ook
de uitdaging voor docenten om leer
lingen te laten zien dat geschiedenis
over mensen gaat en dat ze iets kun
nen opsteken van mensen die er al
lang niet meer zijn.
Leerpsychologen hebben vastgesteld dat
werkelijkheidsbeelden uit kennis- en
gevoelselementen bestaan. Het geschie
denisonderwijs moet helpen de werke
lijkheidsbeelden van leerlingen te
detailleren en te nuanceren. Zowel
kennis-, als gevoelselementen leiden tot
een bepaald inzicht of standpunt. Om
het genoemde doel te bereiken, moet in
het geschiedenisonderwijs van beide
elementen gebruik gemaakt worden.
Aansluiten bij eigen leefomgeving
102/4 MEI 1998