32
Cees Fasseur, Indischgasten, Bert Bakker, Amsterdam. 1997 isbn
90-3511-8138, 314p-
33
niet door een archivaris beschreven,
maar door de conservator van de
Bibliotheca Rosenthaliana, Hooge-
woud, in: Studia Rosenthaliana (1992).
Ik zwijg nu maar over de Vergangen-
heitsbewaltigung aangaande minder
standvastige collegae. Maar ook zij
kunnen aan bod komen, wanneer de
huidige trend om ook na meer dan 50
jaar rekenschap en verantwoording te
eisen (aankoop tijdens de bezetting
door het Amsterdamse Gemeentear
chief van LIRO spullen hoeveel
collegae hebben kortgeleden de
aanwinstenlijsten 1940-1945 nog eens
bekeken?) doorzet. En ook over de
gang van zaken na 1945 is er heel wat
uit te leggen. En dan niet alleen aan de
erfgenamen van Goudstikker, zoals de
serie krantenartikelen van Lien
Heyting over de Stichting Nederlands
Kunstbezit aantoonde. Zulk soort
historisch onderzoek - juist door zijn
pijnlijke onthullingen - zou archivaris
sen, bibliothecarissen en museumcon
servatoren van nu kunnen leren wat
professionele ethiek in moeilijke
omstandigheden kan betekenen.
De besproken bundel had een merk
waardige aanleiding: men oordeelde
het wenselijk om in 1996 te 'herden
ken' dat het vijftig jaar geleden was
dat de 'recuperatie' van door de Duit
sers geroofde archief- en bibliotheek
bestanden begon. Het daartoe in
Amsterdam gehouden symposium le
verde in elk geval enkele lezenswaar
dige, af en toe zelfs spannende, bijdra
gen aan deze bundel. De gepensio
neerde Amerikaanse kolonel Pomrenze
haalde herin-neringen op aan zijn werk
in 1946 als hoofd van het geallieerde
verzameldepot in Offenbach, waar hij
onder andere met Graswinckel werkte.
A.J. van der Leeuw beschreef "The
best years" van de recuperatie, eind
jaren vijftig. Maar het belangrijkste is
de bijdrage van Patricia Kennedy
Grimsted, de onvermoeibare speurster
naar geroofde en verdwenen archieven
in Oost en West. Zij beschrijft zowel
de roof door Duitse instanties (waar
onder de beruchte Einsatzstab Rosen
berg, waarover Peter Manasse in 1995
publiceerde: Verdwenen archieven en
bibliotheken. De verrichtingen van de
Einsatzstab Rosenberg gedurende de Tweede
Wereldoorlog), als de lotgevallen van de
in handen van het Rode leger gevallen
archieven. Haar bronnen bevinden
zich voor een groot deel in Rusland en
Ukraine, maar ook beheren de Ame
rikaanse National Archives nog steeds
500 dossiers die de Amerikanen uit
Offenbach meenamen (in plaats van ze
terug te geven). In deze bundel
onderdrukt Pat Kennedy haar neiging
tot detail, die sommige andere publi
caties van haar hand onleesbaar, maar
als Fundgrube onmisbaar maken. Kort
na het symposium verscheen van haar
een uitvoerig artikel in Janus (1996.2)
over 'Displaced archives on the Eastern
Front' en gaf het IISG in zijn serie
'Research Papers' (en op Internet:
www.iisg.nl/ftp.html) Kennedy's
studie 'Archives of Russia Five Years After
'Purveyors of Sensations' or 'Shadows Cast
to the pastuit.
Het merendeel van de in het Engels
geschreven bijdragen in de hier
besproken bundel behandelt de terug
keer of de pogingen tot teruggave van
door de Duitsers geroofde collecties.
Heel veel materiaal is ofwel zoek of
ergens in de voormalige Sovjet Unie
verscholen. Soms is er iets van terugge
keerd. Het IIAV stelde zich tevreden
met kopieën van het in een 'speciaal
archief in Moskou berustende archief
materiaal, terwijl andere rechthebben
den (onder wie de Nederlandse Staat)
nog steeds hopen op tenuitvoerlegging
van de in 1992 door de Nederlandse
algemene rijksarchivaris met zijn
Russische collega gesloten overeen
komst tot teruggave van de (in strijd
met het internationale recht) door de
Sovjets, later de Russen, beheerde
Nederlandse archieven.
De bundel geeft ook inzicht in de
lotgevallen tijdens en na de bezetting
van de archieven en boeken van de
Belgische socialistische beweging. Dit
is van belang. Weliswaar verschilden
de gebeurtenissen in België tijdens en
na de Tweede Wereldoorlog van die in
Nederland, maar vanuit Duits ge
zichtspunt behoorden zowel België als
Nederland tot één en hetzelfde
Westprogramm. Het zou overigens
interessant zijn om na te gaan in
hoeverre de (Duitse, Belgische en
Franse) ervaringen in het archiefwezen
tijdens de Eerste Wereldoorlog van
invloed zijn geweest in de Tweede.
Zulk onderzoek zou mooi aansluiten
aan de trend om de geschiedenis van
oorlog, bezetting en na-oorlogse
verwerking in internationaal vergelij
kend perspectief te onderzoeken.
Hopelijk doen ook Nederlandse archi
varissen mee aan zulk onderzoek naar
wat hun voorgangers deden, misdeden
en nalieten. Of wachten ze gelaten af
op wat anderen uit de doofpot halen
F.C.J. Ketelaar
Torsten Musial, Staatsarchive im Dritten Reich. Zur Geschichte des staatlichen Archivwesens in Deutschland 1933-1945.
Verlag fiir Berlin-Brandenburg, Potsdam 1996, 178 pp. Recensie in Der Archivar 50 (1997) kolom 865/866
UITGEVERIJ BERT BAKKER
Een boek van een bekend Nederlands
historicus die de koloniale geschiedenis
van ons land onder zijn hoede heeft
genomen en dat nu eens niet gaat over
cultuurprocenten en het batig slot.
Hier wordt de mens achter zijn daden
vandaan gehaald. De strebers en de
geboren mislukkelingen naast hen die
met de zilveren lepel in de mond
geboren leken te zijn èn de overvoor-
treffelijke ambtenaren. De lezer krijgt
ze allemaal voorgeschoteld. Het boek
geeft veel. Ten eerste een vaak zeer
verhelderend kijkje in het reilen en
zeilen van al diegenen die op een of
andere wijze in Nederlands-Indië als
ambtenaar of openbaar figuur hun
dagelijks brood verdienden. Het
brengt mensen tot leven die worste
lend met hun eigen tekortkomingen of
met die van hun superieuren, mede
vorm moesten geven aan een beleid
dat wellicht vaak het hunne niet was.
De auteur typeert ergens de Europese
gemeenschap in Indië als 'een slangen
kuil waarin kleine coterieën elkaar het
leven zuur trachtten te maken'. Met
als voornaamste oorzaak de alom aan
wezige verveling, frustraties over de
geringe promotiekansen en
het vaak moeizame leven in
een tropisch land waarin het
contact met de inwoners te
vaak gedomineerd werd door
wederzijds onbegrip. In de
beschrijving van deze men
sen en hun omgeving is de
auteur meer dan geslaagd.
Het zijn portretten en
beschrijvingen geworden
waarvan het lezen een genot
is.
Maar het boek biedt meer.
Door de beschrijving van de
loopbaan van de Indischgast
wordt en passant een flink
stuk staatkundige en sociale
geschiedenis gevlochten. Het
boek begint met een aantal
zeer rake sfeertekeningen
over de Indische ambtelijke
wereld in de tijd dat Eduard
Douwes Dekker daar zijn rol
in speelde. Eerst worden de
pogingen om de ambtenaren
er toe te brengen op een betere wijze
met de Inlandse bevolking om te gaan
beschreven, dan komen respectievelijk
aan bod: de rechtspleging in Indië; de
invoering van nieuwe landbouwgewas
sen; de werking van het Binnenlands
Bestuur; het drukpersreglement; de
herendiensten; lijfstraffen en vele
andere zaken die in die tijd speelden.
Het feit dat zij hier in een ongebruike
lijke context, namelijk vanuit de
betrokken personen, worden beschre
ven, geeft aan veel van deze onderwer
pen een geheel nieuw en vaak zeer
verhelderend perspectief.
De auteur laat duidelijk merken sym
pathiek te staan tegenover de meeste
der door hem beschreven karakters.
Het zijn, hoe dan ook, allemaal
personen geweest die ook nu nog
weten te boeien. Het blijft mij daarbij
steeds weer verbazen dat door nauw
gezet archiefonderzoek zoveel op zich
zelf vaak vrij onbeduidende details
door een bekwaam auteur tot zo'n
boeiend geheel kunnen worden
aaneengesmeed. Soms denk ik dat de
beschrijvingen nog wel wat meer
hadden kunnen opleveren. Met name
voelde ik dat bij het hoofdstuk over
Dirk van Hogendorp. De auteur
schaart zich achter diegenen die in het
verleden deze wat duistere figuur
vergeleken hebben met Multatuli. Ik
denk dat deze vergelijking slechts
opgaat als men alleen uitgaat van de
door Van Hogendorp op schrift
gestelde en voor die tijd zeker zeer
vooruitstrevende ideeën. De man wist
zichzelf op papier zeker goed te ver
kopen! Mij zweefde bij het lezen van
dit hoofdstuk voortdurend de door
Dirk zelf opgestelde inventaris van zijn
in Indië na zijn vlucht achtergelaten
bezittingen voor de geest, een lijvig
dokument dat mij dertig jaar geleden
in het Algemeen Rijksarchief onder
ogen kwam. Het hoorde bij een
verzoek om schadevergoeding en nog
voel ik de verbazing die bij het lezen in
mij opkwam: hoe kan iemand in zo'n
betrekkelijk korte tijd zoveel goederen
verwerven. Op die lijst compareerden,
naast eindeloze opsommingen van
huisraad, paarden, koetsen en zadels
ook een lijst van de door hem bezeten
slaven. Uit dit slavenbestand had Dirk
een drietal complete orkesten gefor
meerd, eentje voor klassieke westerse
muziek, eentje voor Indonesische
muziek en een groot fanfare orkest. Ze
staan er allemaal op met naam en
toenaam plus de instrumenten, de
uniformen en alles wat verder een goed
orkest compleet maakt. Dan volgen
droge opsommingen van de kisten
gevuld met tafelzilver waarbij de
bestekken niet per dozijn maar per
gros werden geteld. Het lijkt mij dat
deze, in mijn herinnering vuistdikke
lijst, duidelijk zou kunnen maken dat
de 1798 tegen hem ingebrachte aan
klacht wegens machts- en ambtsmis
bruik niet helemaal uit de lucht
gegrepen was en dat een vergelijking
met Multatuli toch wel enige toelich
ting behoeft!
Ik wil daarmee maar zeggen dat dit
boek, nakst het leesgenot dat het in
eerste instantie al opleverde, bij mij
102/4 mei 1998