Wt fi i
MM f
Corrie van Tijl, Maandag tolereren we niets meer.
Vrouwen en vakbeweging 1945-1990. Amsterdam 1997, uitgave
van Stichting beheer IISG en stichting FNV pers. ISBN 90-6861-129-1 fl. 39,50
jJljjjjjjjJjjjj'
1UU JJJ
30
The Return of Tooted Collections (1946-1996): an Unfinished Chapter. Proceedings of
an International Symposium to Mark the 50th Anniversary of the Return of Dutch Book
Collections from Germany in 1946. Amsterdam, 15 and 16 April 1996. Amsterdam 1997Stichting Beheer IISG,
ISBN 90 6861 136 4. 126 biz.
31
hebben vijfentwintig delen Volledig
Werk van Multatuli uit te geven. Een
blik in het register van het laatste deel
van Multatuli's VW, of in Ter Laan's
Multatuli Encyclopedie had de verwij
zing/bron opgeleverd (zij het in de
laatste overigens met enige moeite,
want de verwijzing staat niet in deel
XXXI, zoals Ter Laan vermeldt, maar
in deel XXIII, p. 538).
Ook hier had de redactie van deze
reeks moeten ingrijpen. Het reisverslag
van De Bruijn is aangename lectuur.
Maar ik heb er toch wel graag een
werkend kompas bij.
Pieter van Wissing
Vrouwen, arbeid en vakbeweging 1945 - 1990
Vrouwen en vakbeweging was eind
jaren zeventig een populair onderzoeks
thema binnen vrouwengeschiedenis.
Toen duidelijk werd dat in de 'bijdra-
gengeschiedenis' de man norm en
uitgangspunt bleef, nam de belangstel
ling voor deze geschiedschrijving af.
Onlangs verscheen een nieuwe studie
over vrouwen en vakbonden, geba
seerd op uitvoerige bronnen- en
literatuurstudie en interviews met 25
vakbondsvrouwen. De titel Maandag
tolereren we niets meer is ontleend aan
een uitspraak van Nel Tegelaar uit
1970. Vrouwen waren niet van plan
om binnen de vakbonden nog langer
tegen een muur van onbegrip op te
boksen.
Van Eijl, die in 1994 promoveerde op
Het werkzame verschileen studie over
vrouwenarbeid in de jaren 1898-1940,
onderscheidt in deze nieuwe
studie twee fasen: de periode
1945-1970 en de twintig
jaar die daarop volgden. Elk
deel begint met een hoofd
stuk dat de maatschappelij
ke veranderingen en de
deelname van vrouwen aan
de arbeidsmarkt belicht.
Overzichtelijke tabellen over
de arbeidsdeelname en het
vakbondslidmaatschap zijn
opgenomen in de bijlagen.
Het eerste deel maakte mij
vaak moedeloos. Nauwgezet
laat de auteur zien hoe de
belangen van mannelijke
kostwinners het meestal
wonnen van die van vrou
welijke arbeidskrachten en
hoe moeizaam de strijd van
vakbondsvrouwen binnen de
bonden verliep. Voor de
organisatie van huisvrouwen was zowel
binnen het NVV als het NKV meer
ruimte dan voor de belangen van
buitenshuis werkende vrouwen. Steeds
komen we uitspraken tegen als: "de
vakbeweging maakte van gelijke
beloning geen breekpunt in de onder
handelingen"! 101), "vrouwen konden
binnen het NVV slechts met grote
moeite een positie veroveren"(91), "de
propaganda bleef vooral gericht op
mannelijke leden"(77) en "CAO
afspraken [voor gelijke beloning]
waren meer te danken aan de druk van
internationale wetgeving dan aan de
inzet van vakbondsonderhandelaars"
(109). Veelzeggend voor de houding
van de bonden ten opzichte van vrou
wen is de passage over de voorzitter
van de NV V-Commissie Vrouwenar
beid, die in 1955 voor het eerst bij
eenkwam. "Als de voorzitter [Ad Ver
meulen] verhinderd was, en deze had
nogal eens 'belangrijke zaken' aan zijn
hoofd, werd de vergadering afgelast
waardoor er soms een half jaar lang
geen bijeenkomst was".(71)
Van Eijl gebruikt foto's, afbeeldingen,
citaten, delen uit brieven en andere
egodocumenten om haar betoog te
illustreren. Van mij had ze er nog meer
in mogen voegen. Door de betrokke
nen zelf aan het woord te laten, wordt
vooral de sfeer van de vrouwenstrijd
binnen de bonden duidelijk. In een
radiopraatje van november 1955
bijvoorbeeld, debatteren Ad Vermeu
len en Anke Weidema over de vraag
wie verantwoordelijk is voor de
geringe organisatiegraad van vrouwen:
de bonden of de vrouwen. Hoewel
Weidema duidelijk de tekorten van de
Bond aangeeft, concludeert Vermeulen
uiteindelijk tevreden: "dan zijn wij dus
quitte".(72)
Vermeulen is niet de enige ster in het
afschuiven van verantwoordelijkheden.
Zo concludeert Wim Kok in 1974 dat
de vakbeweging geen schuld heeft aan
het feit dat in sommige CAO's geen
gelijke beloning is vastgelegd. Hij
wijst daarentegen op de geringe
organisatiegraad van vrouwen en het
feit dat zij in economisch zwakke
bedrijfstakken werken.(107) Een voor
stel om voor vrouwen kwaliteitszetels
te reserveren in de bestuursinstanties
van de bonden wordt in 1969 door een
ABVA-bestuurslid afgedaan met de
opmerking, dat hij "voorstander is van
volledige integratie van de vrouw",
maar tegen kwaliteitszetels voor vrou
wen, omdat dit "een nieuwe vorm van
discriminatie" zou zijn. Misschien had
den de NVV vrouwen een voorbeeld
moeten nemen aan de vrouwen van de
katholieke Centrale Vrouwenraad. Zij
beriepen zich in 1947 op een brief van
de paus om de gelijke beloning van
vrouwen te bepleiten.
In 'de oudere ongehuwde vrouw'
wordt nog eens duidelijk hoe de leus
gelijkheid zich ook tegen de belangen
van vrouwen kan keren. De Commissie
Vrouwenarbeid was tegen pensione
ring van vrouwen op 60 jarige leeftijd
om de vrouw niet in een apart hokje te
plaatsen. In 1977 werd dit argument
door minister Boersma overgenomen:
het beginsel van gelijke behandeling
zou voor de regering zo zwaar wegen,
dat vervroegde pensionering afgewezen
moest worden.
Van Eijl laat in 1970 een nieuwe fase
ingaan. Streden vrouwen voorheen
binnen de bonden vooral voor de
erkenning van vrouwen als gelijkwaar
dige arbeidskrachten en vakbondsle
den, daarna stellen zij, gesteund door
de nieuwe vrouwenbeweging, de
manieren van werken en de doelstel
lingen van de vakbeweging ter discus
sie. In hoeverre zij daarin geslaagd zijn,
zal ik hier niet bespreken. Duidelijk is
dat de strijd voor een herverdeling van
betaald en onbetaald werk, een van de
belangrijke strijdpunten van de jaren
negentig, nog niet beslist is. Daarvoor
zal, in de woorden van de auteur, "nog
wel een nieuwe generatie vakbonds
vrouwen nodig zijn."
Maandag tolereren we niets meer is ge
schreven in opdracht van het FNV.
Het moest een 'wetenschappelijk
verantwoord, maar tegelijk leesbaar en
bruikbaar standaardwerk' worden.
Daarin is de auteur zeker geslaagd, al
is het betoog door het vele feitenmate
riaal niet altijd gemakkelijk te volgen.
De studie laat echter duidelijk zien hoe
noties van mannelijkheid en vrouwe
lijkheid ook binnen de vakbeweging -
zij het langzaam - veranderden, welke
strategieën vakbondsvrouwen met
meer en minder succes ontwikkelden
om hun doelstellingen te verwezen
lijken en hoe de vakbond zich ontwik
kelde tot een instituut dat de belangen
van mannen èn vrouwen serieus nam.
Daarmee overstijgt deze studie het
niveau van een onderzoek naar de rol
en invloed van vrouwen in een
mannenbastion.
Dat aan de NVV-vrouwen meer
aandacht wordt besteed dan aan de
katholieke vakbondsvrouwen, is mede
te wijten aan het feit dat zij binnen het
NKV geen duidelijke eigen plek
hadden. Daardoor is er weinig materi
aal over en van hen bewaard gebleven.
Dat is een probleem dat zich vaker
voordoet bij de geschiedschrijving over
vrouwen, ook wanneer de betreffende
vrouwen wel een eigen plek hadden
gecreëerd. Zo werd kort geleden in
Haarlem het complete archief van de
door dames opgerichte Eerste Haar-
lemsche Huishoud- en Industrieschool
bij toeval voor vernietiging behoed.
Van de Haarlemse MMS (1867) is -
voor zover tot nu toe bekend is - bijna
niets bewaard gebleven. Wat wel
behouden bleef zijn vooral de notulen
van de heren toezichthouders uit de
Commissie van Toezicht op het Mid
delbaar Onderwijs en de gemeente
raad. Deze bronnen zijn onvoldoende
en te eenzijdig om een afgewogen
geschiedschrijving te realiseren over de
school, haar leraressen en leerlinges.
Dat is bijzonder jammer, temeer daar
de Haarlemse school de eerste Middel
bare Meisjesschool van Nederland was.
Voor haar boek deed Van Eijl onder andere
archiefonderzoek in de archieven van de
NW en FNV (IISG), de NKV (KDC
Nijmegen) en het archief van het Nationaal
Bureau Vrouwenarbeid (IIAV)
Dr.Jannie Poelstra. Historica verhonden
aan de UvA
Bezetting en archieven een actueel
thema: Jewish Gold, Liro-kaartsys-
teem, Treuhand. Deels gaat het om
het lot van archieven tijdens de oorlog,
deels om wat er na de Duitse bezet
ting met de archieven gedaan is in
Nederland en elders. In 1995 belicht
ten Van Nierop en Lamberigts in het
Nederlands Archievenblad de archie-
vengeschiedenis tijdens de bezetting,
in aanvulling op wat ouderen (onder
wie Steur in het NAB van 1950/195 1,
Nijgh in het Liber amicorum Van
Valkenburg, Hunink in haar boek 'De
papieren van de revolutie' over het
IISG) erover bericht hadden. Voor
Duitse archivarissen was de archiefge
schiedenis 1933-1945 tezeer verbon
den met persoonlijk lot om bespreek
baar te zijn. Daarin is kort geleden
verandering gekomen door de Pots
dammer dissertatie van Torsten
Musial, die het bruine verleden van de
(ook in ons land geëerde) naoorlogse
leiders van het Duitse archiefwezen
(Mommsen, Winter, Papritz, Philippi
e.a.) blootlegt.*)
Maar niet alleen Duitse archivarissen
hebben zich opvallend weinig met hun
eigen geschiedenis beziggehouden. De
heroïsche daden van Graswinckel in
1945-1946 om Nederlandse archieven
uit Duitsland terug te krijgen, werden
The Return of Tooted
Collections (1946-1996).
An VT f*"
Unfinished
Chapter C 1
102/4 MEI 1998