Isaac Lipschits, Tsedaka. Een halve eeuw Joods Maatschappelijk Werk. Walburg Pers 1997, Zutphen, 462 blz. ISBN 90.6011.972.x 69,50. 40 41 geworden. Ook van de bekrompenheid van de kleinsteedse samenleving in Menado geeft hij een fraaie beschrijving, zoals bij gelegenheid van zijn aanvaring met de plaatselijke militaire commandant, die op een heus duel lijkt uit te lopen, maar met een sisser eindigt. Dirks persoonlijkheid leren we kennen uit de genegenheid die hij zijn familie en in het bijzonder zijn moeder toe draagt. Met warmte schrijft hij verder over z'n, naar zou blijken, kortstondige huwelijk met Charlotte Meijer (Lotje). Een aardig karaktertrekje komt tot uiting als hij aan het begin van zijn huwelijk tot het inzicht komt hoe kinderachtig hij zich in feite ten opzichte van zijn vrouw gedraagt. Van haar verwacht hij altijd opgewekt en vrolijk te zijn, maar voor zichzelf eist hij het recht op zijn ergernissen op haar af te reageren. Het verhaal eindigt met het overlijden van Lotje; drie maanden later keert hij, met drie jonge kinderen, naar Nederland terug. Met dit boek heeft Hella Haasse's veelgelezen 'Heren van de thee', dat zich vooral op archiefmateriaal baseerde, een boeiende tegenhanger gevonden, waarin de laat-negentiende eeuwse samenleving van koloniaal Tsedaka. De institutionele geschiede nis van een 'seculier kerkgenootschap' Tsedaka, de titel van het jongste boek van Isaac Lipschits, emeritus-hoog leraar Eigentijdse Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het wil zo veel zeggen als daadwerkelijke rechtvaardigheid, zoals het verrichten van goeds voor anderen. De plicht tot het doen van goede werken wordt joden in de tenach opgelegd. "Verant woordelijkheid aanvaarden voor de zwakke en de hulpbehoevende in de gemeenschap is een belangrijk onder deel van de joodse identiteit" zegt de auteur op de eerste bladzijde van deze Menado goed uit de verf komt. De Vries kon schrijven, een talent dat hij volgens eigen zeggen van zijn moeder geërfd had. Overigens denk ik dat een auteur als Haasse er ook een prachtige roman van gemaakt zou hebben. Voor de historisch geïnteresseerde is het genre briefwisseling zeker te prefereren boven een geromantiseerde reconstructie van het verleden. Maar dan moet de schrijver zich zonder terughoudendheid kunnen uiten. De vraag is dan wel hoe openhartig de schrijver in dit geval was; hoe vrij staat een zoon überhaupt tegenover zijn moeder, vooral wanneer deze, op jonge leeftijd weduwe geworden, grote financiële zorgen heeft en door kamerverhuur in haar levensonderhoud moet voorzien. Toch ontstaat de indruk dat er een tamelijk open verstandhouding tussen beiden bestond, waarin ruimte was voor het uitwisselen van gevoelens. Dirk maakte tegenover haar van zijn hart beslist geen moordkuil zoals blijkt uit zijn herhaalde medededeling hoezeer hij naar zijn terugkeer verlangt. Ook de tegenslagen blijven niet onvermeld. Over relaties met vrouwen echter geen woord, kennelijk een onderwerp dat hij niet ter sprake wilde of kon brengen. Wel keurt hij in zijn brieven een verhouding met de 'dochters van indrukwekkende en goed gedocumen teerde institutionele geschiedenis van ruim vierhonderd pagina's. Het boek verscheen kort geleden ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van Joods Maatschappelijk Werk. Op basis van de -voor serieuze onder zoekers in beginsel toegankelijke- archieven van Joods Maatschappelijk Werk en van het Nieuw Israelietisch Weekblad laat Lipschits inderdaad zien dat (ook) verschillende opvattin gen over tsedaka, verschillende opvat tingen over joodse identiteit weerspie gelen. Vóór de Tweede Wereldoorlog als liefdadigheid en daarna in de vorm het land', waartoe vele blanken overgingen, af. Zijn taalgebruik is soepel en doet na honderd jaar nog verrassend modern aan. Verder heeft de bezorger door middel van de inleiding, epiloog en verklarende voetnoten de figuur van de schrijver voor het voetlicht gebracht. Wel is mij opgevallen dat het voor een goed begrip van teksten als deze tegenwoordig blijkbaar nodig is iemand in te schakelen die over meer kennis van zaken beschikt dan hier aanwezig was. Hinderlijke uitglijers hadden dan voorkomen kunnen worden onder andere het schip 'Pambora' in plaats van 'Tambora', 'Tado' in plaats van 'Sado', 'astor-oil' in plaats van 'castorolie' en 'Vollenko rens Stout' in plaats van 'Vollenhovens Stout'). Wanneer de bezorger verder in een voetnoot (blz. 144) meedeelt dat de wereldhandel in 1884 door een ernstige crisis getroffen werd die vooral haar weerslag had op de theeproductie, dan is de malaise in Menado, dat geen theegebied was, niet goed te verklaren. Tenslotte heb ik moeite met de titel: Celebes maakt geen deel uit van de Molukken, iets wat De Vries nota bene zelf op blz. 238 vermeldt. Th. Stevens van maatschappelijk werk. Voor de Shoa werd in joodse kring op grote schaal filantropie bedreven, niet alleen ad hoe door middel van giften en inzamelingen, maar misschien wel primair in lokaal geonganiseerd joods verband. Verspreid over het gehele land bestonden er meer dan duizend zelfstandige verenigingen, waarop joden die op de een of andere manier in moeilijkheden waren geraakt een beroep konden doen. In sommige kleinere joodse gemeenschappen was het aantal chewres, plaatselijke vereni gingen, zo groot dat de meerderheid van de volwassen joden deel kon nemen aan het bestuurlijke werk. Deze geïnstitutionaliseerde liefdadigheid vormde wat nu een fijnmazig maat schappelijk vangnet zou worden genoemd en behield - zoals dat toen heette - duizenden jongere en oudere mensen wie het slecht ging voor het jodendom. Via de besturen werden verantwoordelijksgevoel, compromis- }N HALVE ElltlW ^TSCHAPPjfejK WE8K N NEDERtffiJD \X bereidheid en joodse burgerzin gecultiveerd. Een van de grondleggers van de geschiedschrijving van de joden in Nederland, Hartog Beem, haalde in dit verband ooit de zegwijze hakol parnassiem, "iedereen bestuurder" aan. Wie wilde er nu geen bestuurder zijn? Dit zelfs voor verzuilde begrippen uit gebreide verenigingsleven was illustra tief voor de sterk levende behoefte voor maatschappelijke problemen naar een dragelijke oplossing met een uit drukkelijk joods karakter te zoeken. Dit in de context van het ook al sterk gedecentraliseerde Nederlands-Israeli- tisch Kerkgenootschap. Natuurlijk heeft Lipschits gelijk, als hij opmerkt dat het gedecentraliseerde karakter van dit deel van het joodse openbare leven joden verenigde maar ook on derling verdeeld hield. Aan de cultus van het eigen verenigingsleven lag, vermoed ik, niet zo zeer een religieuze als wel een exclusivistisch-religieuze gedachte ten grondslag. Deze mag typerend heten voor een hoogstens ten dele geassimileerde groep. Een groep waarover het handboek over de ge schiedenis van de joden in Nederland (van Hans Blom en Ivo Schöffer) zegt dat zij zich zowel joods als Nederlands voelde en tussen die twee identiteiten niet kon en niet wilde kiezen. Die keuze was vanzelfsprekend ook onmogelijk en absurd. In het kader van hun politiek van het geforceerde individuele isolement braken de bezetters -voorafgaand aan de deportatie- het bloeiende joodse verenigingsleven in stukken, hieven het voor drie-kwart op en, schrijft Lipschits, bracht de legale rest onder de heerschappij van de Joodsche Raad voor Amsterdam (1941-1943). Door toedoen van de bezetters kwam zo een centralisering van het joodse openbare leven tot stand, die voor de oorlog ondenkbaar zou zijn geweest. Lipschits beoordeelt de Joodsche Raad tamelijk mild, milder in ieder geval dan vroeger onder invloed van Ondergang van Jacques Presser in joodse kring gang baar was. Hij twijfelt geen seconde aan de kwaliteit van de motieven die zijn voorzitters, Abraham Asscher en prof.dr David Cohen, hebben gedre- Fatsoenlijke armoed in A msterdamse jodenbuurt (litho van J. Madan) ven. In zijn ogen was ook het werk van de Joodsche Raad een vorm van hulp en dus van tsedaka. Na de Shoah stond de gedecimeerde overlevende groep voor de keuze: reorganisatie rond het gedecentrali seerde Kerkgenootschap of niet? Uitvoerig maar levendig en met veel gevoel voor detail - een operrabbijn fulmineerde woedend tegen "Goys Maatschappelijk Werk" - beschrijft Lipschits hoe 'Vernieuwers' en 'Her stellers' na de bevrijding een compro mis sloten. Enerzijds zou op termijn al het sociale werk worden overkoepeld door Joods Maatschappelijk Werk en anderzijds verkreeg het Kerkgenoot schap een statutair vastgelegde meer derheid in het bestuur daarvan. Mede als gevolg van de ontkerkelijking in joodse kring -op dit moment is niet meer dan één op de vijf joden religieus orthodox- en zeker ook dankzij een combinatie van omzichtig bestuur en voortreffelijke organisatie heeft Joods Maatschappelijk Werk (JMW) op den duur de vooroorlogse centrale functie van het Kerkgenootschap overgeno men. De hoofdredacteur van het Nieuw Israelietisch Weekblad, Tamarah Benima, typeerde JMW eens als een 'seculier kerkge nootschap' dat alle joden -hoezeer zij onderling ook mogen verschillen- verenigt. Het is niet langer de tsedaka die de joodse identiteit weer spiegelt. Dankzij JMW is het nu de tsedaka die het jodendom definieert. Een betere reden voor een gedenkboek laat zich niet denken. Dankzij les Lipschits omvat dit goed geschreven en schitterend uitgegeven boek veel meer dan een geschiede nis van een maatschap pelijk instituut op basis van het eigen archief. Als gevolg van de breedte van het door hem geko zen perspectief schreef Lipschits ook een belang rijke bijdrage tot de cultuurgeschie denis van de tot op de dag van van daag naar binnen gerichte joodse minderheid. Johannes Houw ink ten Cate (RIOD) 100/10 DECEMBER 1997

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1997 | | pagina 23