De onderzoeker denkt mee 48 49 genoemd worden en is mijn bezwaar tegen de vorm slechts een pleidooi voor een nog radicaler uitgaan van de handelingen, in plaats van de neerslag. Het enige bezwaar dat de onderzoeker tegen de soort toegang kan hebben is mijns inziens dat hij de aard en omvang van de neerslag, toch uitein delijk het materiaal dat hij moet bekijken, niet duidelijk omschrijft. Het is onduidelijk of de neerslag altijd dossiers betreft en of deze dossiers dan één of meer omslagen of dozen of digitale bestanden omvatten. De onderzoeker krijgt geen idee van de hoeveelheid en soort materiaal die hij kan verwachten. Mij vielen verder nog punten op, die niet zozeer gerelateerd zijn aan de soort toegang, maar meer aan de De relatie tussen historici en archiva rissen kenmerkt zich door een zekere mate van wederzijdse schichtigheid. Ik geloof dat we zonder aarzeling kunnen spreken van een relatieprobleem. Houdt hij nog wel van mij, vraag je je als historicus regelmatig af. Archiva rissen willen graag zowel een goede relatie met de overheden van wie zij de archieven bewaren, als met de historici die van de door hen bewaarde ar chieven gebruik willen maken. En relatieproblemen, dat is waar drie hoeksverhoudingen nu eenmaal onvermijdelijk toe leiden. Niettemin zijn historici en archivarissen beide oprecht bezorgd over hun troetel kinderen, de archieven. Dat noodzaakt hen om met elkaar in gesprek te blijven. Het kind dat ik hier bespreek is de gloednieuwe toegang op het voor bewaring geselecteerde archiefmate riaal op het beleidsterrein 'beheer van de rijksbegroting'. Dat het zo netjes is grootgebracht, is geheel te danken aan de zorg van archivarissen. Dat wil ik vooropstellen. Het is mij ruim een jaar geleden in een minder volgroeid stadium wel een keer op mijn dak gestuurd. Maar ik heb er toen alleen wat bemoeizuchtige vragen over gesteld en het overigens gauw Rapport institutioneel onderzoek rijksbegroting (RIO), de brochure de toegang ontsloten over de bewerking van het archief van de Rijksbegroting over de peridoe 1940-1981 en de toegang op de gegevensbestanden met betrekking tot het beleidsterrein beheer van de Rijksbegroting digitale toegang: diskette) uitvoering in de praktijk: De beknoptheid van de inleiding. Hij bevat bijvoorbeeld geen reden voor het niet overbrengen van bepaalde dossiers ouder dan 20 jaar. Als de weer teruggestuurd. Ik moet u ook bekennen dat mijn echte liefde tot op heden vooral uitging naar de oudere archieven, die van vóór de 20e eeuw. Maar als bestuurslid van een Stichting die zich de bevordering van de geschiedenis van de overheidsfinanciën ten doel stelt, vond ik dat ik me toch niet kon onttrekken aan de uitnodi ging iets te zeggen over deze jongste telg aan de stam van de archieven met betrekking tot de overheidsfinanciën. Zoals mij was gevraagd heb ik mij verdiept in de rol van potentieel gebruiker om te zien tot welke impressies dat aanleiding zou geven. Welke vragen zou ik als historicus willen stellen over dit beleidsterrein? Dat kon geen al te globale vraagstel ling zijn. Wie het antwoord wil vinden op de vraag: hoe ontwikkelde zich de rijksbegroting in Nederland tussen 1940 en 1990 en hoe zijn die ontwik kelingen te verklaren?, duikt niet allereerst in dit archief. Die gebruikt gepubliceerd cijfermateriaal en bestaande theorievorming op dit terrein. Van Popta, bijvoorbeeld, die in de bundel Doel en middel aspecten van financieel overheidsbeleid in Nederland van de zestiende eeuw tot heden (Amsterdam, NEHA/IISG, 1995) een artikel schreef over het bezuinigingsbeleid van de drie kabinetten Lubbers, verwijst nergens naar dit archiefmateriaal, waar hij toch minister niet wil overbrengen, heeft de burger op zijn minst recht op een steekhoudend argument waarom hem de openbaarheid van deze bestanden onthouden wordt. Ook bevreemdt het dat een toegang gebaseerd op hande lingen niet uitgelegt waarom bij de cesuren is uitgegaan van de neerslag (tienjarenblokken). Het ontbreken van een index. De opname in de toegang van nogal veel niet overgebracht archief. Dit maakt het werk van de onderzoeker gemakkelijker. De conclusie is dat er nog wel wat te verbeteren valt, maar dat deze toegang een goede eerste stap op de weg naar het vervangen van de traditionele inventaris heeft gezet. Ariela Netiv als toenmalig plaatsvervangend directeur Begrotingszaken vermoede lijk ongelimiteerd toegang toe had. Het gebruik van dit archiefmateri aal heeft slechts zin bij een minder globale, meer toegespitste vraagstel ling. Om concreet te worden: ik zou me kunnen voorstellen dat ik in een doctoraal werkcollege de vraag aan de orde stel: welke rol speelde sinds, bijvoorbeeld, eind jaren zestig de verhouding tussen de minister van Onderwijs en de minister van Finan ciën in de ontwikkeling van de begroting voor het hoger onderwijs? Wat gebeurt er nu als een historicus met deze vraag zo gelukkig is om een toegang met de titel 'Beleidsterrein beheer rijksbegroting' in handen te krijgen? (Dat geluk kan zo'n historicus dus nu ten deel vallen, terwijl hij waarschijnlijk gedacht had dat hij moeizaam zijn weg moest vinden in een archiefinventaris van het ministerie van Financiën.) Dat heb ik dus maar eens stap voor stap geïnventariseerd, wat me enkele detailopmerkingen opleverde, die ik als dat in dit stadium nog zinvol is met plezier nog even met de makers doorspreek. Ik beperk mijn impressies tot drie punten: de inlei ding, de indeling en de informatie over de toegankelijkheid van het materiaal opgenomen onder wat in deze toegang heet 'handeling 178', waarover straks dus meer. De inleiding Er is in -wat in deze toegang ergens wat minachtend de 'gebruikelijke' - archief inventarissen wordt genoemd altijd één onderdeel dat mij als historicus/gebrui ker met bijzonder grote dankbaarheid ten opzichte van archivarissen vervult. Dat is de aanwezigheid van een uitvoe rige inleiding met een uiteenzetting over de geschiedenis van de institutionele structuur waarbinnen het betreffende archiefmateriaal is tot stand gekomen. Daarin lijkt deze toegang de gebruiker op het eerste gezicht teleur te stellen. Dat blijkt echter slechts schijn. Dat voorwerk is namelijk wel degelijk op zeer grondige en voorbeeldige wijze gedaan, alleen is het nu in twee aparte publicaties verschenen. Dat was voor mij op twee punten aanleiding tot kritiek: 1) de inleiding maakt onvoldoende duidelijk waarom het zo nuttig is om Pivot-rapport nr. 15 en het BSD te raadplegen (er staat alleen maar dat daar de handelingen uit de toegang beschre ven worden; wat er had moeten staan is dat daar alle handelingen op het beleidsterrein van de rijksbegroting beschreven worden, ook die van andere actoren; en wat er had moeten staan is dat in het BSD per actor terug te vinden is welk materiaal op het terrein van de rijksbegroting daar wordt bewaard) 2) twee publicaties naast een toegang: dat is toch iets dat mij als gebruiker zorg baart; twee publicaties van resp. maar liefst 137 en 115 pagina's, waarvan de gebruiksaan wijzing in de inleiding van deze toegang mij streng meedeelt, dat ik geacht word van de inhoud daarvan op de hoogte te zijn, voordat ik mij verder in deze toegang stort. Eén boekje heeft boven dien een nogal afwijkend formaat. Vind ik dat nu straks in de inventarissenkast ook wel naast de inventaris waar het bij hoort? Of moet ik dat in een bibliotheek gaan raadplegen en kan ik het dan dus niet naast de inventaris op tafel hebben? Deze vraag klemt des te meer als ik de indeling van de inventaris nader bestudeer. De indeling De wijze waarop deze toegang is ingedeeld confronteert de historicus/ gebruiker op het eerste gezicht pijnlijk met de driehoeksverhouding waar ik hierboven op doelde. De meeste historici zijn namelijk geen juristen. Deze toegang lijkt ervan uit te gaan dat historici wel graag zouden willen weten welk materiaal er voorhanden is dat betrekking heeft op handeling 164 van het beleidsterrein. Dat geeft ze een schichtig gevoel van domheid. Zij zijn immers zo primitief om zich bijvoorbeeld te interesseren voor iets eenvoudigs als het effect van de relatie tussen de minister van onderwijs en van financiën op de begroting voor het hoger onderwijs. Een indeling die gebaseerd is op de juridische grond slag van de handelingen, waarvan het in deze toegang vermelde archiefmate riaal de neerslag is, komt primair tegemoet aan de behoeften van de derde in onze driehoek. Toch haast ik mij te zeggen dat ik bij nader inzien toch geen echt grote bezwaren meer had tegen de gekozen juridische indeling. Ik leg mij name lijk al met al graag neer bij het bestaan van de hierbovenbedoelde driehoeksrelatie, al was het alleen maar omdat die mij ook de vrijheid geeft mij vrijblijvend op te blijven stellen. (Daar wordt overigens onder historici wel verschillend over ge dacht.) Het ontslaat mij van de plicht om een goed sluitend alternatief te geven, wat mij na kennisname van het bijbehorende Pivot-rapport en BSD nog niet zo eenvoudig had geleken. Naarmate ik mij er meer in verdiepte zag ik hoe grondig en professioneel de gekozen indeling is. Van de plicht een alternatief te bedenken laat ik mij graag ontslaan, zolang de gekozen indeling het mij niet onmogelijk maakt om te vinden wat ik zoek; dat bleek niet het geval te zijn. De informatie in de inhoudsopgave maakte mij toch snel duidelijk, dat ik voor mijn vraagstelling terecht moest in hoofdstuk II en III en wel bij het materiaal dat verzameld was onder de kopjes handeling (4), (6) en (178), en in het bijzonder die onder de tweede paragraaf onder (6) en (178), geheten 'Andere voorstellen met financiële gevolgen'. Deze is op zijn beurt ingedeeld in vier subparagrafen, waarvan de vierde, de 'Voorstellen van afzonderlijke ministeries', zeer diep ontsloten is, op een manier waar historici alleen maar intens dankbaar kunnen zijn. Ik haalde daar immers probleemloos uit de paragraaf m.b.t. het ministerie van O&W de inv.nrs. m.b.t. het hoger onderwijs. (Het enige puntje is dan nog dat ik als gebruiker geen indicatie van de omvang krijg: één doos of map per inv.nr. of kan het ook meer zijn?) De toegankelijkheid van het mate riaal opgenomen onder handeling 178 De eerste tot en met derde subparagraaf - die betrekking hebben op de advies notities voor de Ministerraad - leken me echter voor de vraagstelling waar het mij om ging, te weten het effect van de verhouding tussen de minister van financiën en de minister van onderwijs op de begroting voor het hoger onder wijs, minstens zo interessant. Voor de periode tot 1976 lijkt dat materiaal met behulp van de in de eerste subparagraaf vermeldde toegangen nog wel redelijk toegankelijk. Maar toen ik eenmaal was aangeland bij blz. 196 en daar het woud aan asterisken zag - waarvan ik de betekenis met enige moeite uit de inleiding kon opdiepen - moest ik heel erg denken aan p. 10 uit het bekende proefschrift van José Toirkens uit 1988 Schijn en werkelijkheid van het bezuiniging sbeleid 1975-1986. Ze beschrijft daar de problemen waar zij op stuitte bij haar pogingen om op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur toegang te krijgen tot ministerraadsstukken. Ik citeer: "De departementen hoeven echter op grond van dezelfde wet niet alle relevante beleidsstukken ter inzage te geven. Ze mogen een onderzoeker vragen om nadere aanduiding van de informatie die hij wil hebben." De klemmende vraag waar ik dan als gebruiker van deze toegang mee zit is: vind ik nu in de enige twee inv.nrs. zonder asterisk de benodigde 'nadere aanduiding', waarmee ik het ministerie kan vragen om inzage van de stukken die ze nog onder zich houden? Dit is 100/4 juni 1997

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1997 | | pagina 27