46 Toegang op de gegevensbestanden met betrekking tot het beleidsterrein beheer van de rijksbegroting 47 te bewaren informatie op verschil lende plaatsen een keuze moeten maken, welke versie voor bewaring en welke voor vernietiging in aanmerking komt. In feite wordt hij gedwongen inhoudelijk gelijkluidende archiefbe standdelen min of meer vergelijken derwijs te beoordelen. De keuze van het te bewaren exemplaar zal worden bepaald door de mate van volledigheid van een dossier, en zeker ook door het niveau in de organisatie waar de neerslag van de eindbeslissing heeft gelegen. De aangetroffen archief bestanddelen hoeven daarna niet belast; dat zijn er per handeling soms drie. De paragraaf'gebruiksaanwij zing' stelt dat de dossiers secundair geordend zijn volgens 'archiefvormer', zonder dat begrip te definiëren. Er worden slechts vier organisatie onderdelen opgesomd, waaronder niet het centrale archief bij de Algemene secretarie, maar alleen vier uitvoerende onderdelen van het ministerie. Hun verhouding met de twaalf archiefblok ken wordt niet verantwoord. Dat gebeurt evenmin in het RIO, dat in 1994 onder de titel Per slot van rijksrekening als Pivotrapport nr. 15 is Overdracht van het archief van de Rijksbegroting door de plv secretaris-generaal Anton Dijkhuizen (r) aan dr.Jan Boomgaard, directeur van het Algemeen Rijksarchief (foto Piet Milané) noodzakelijkerwijs te worden heror- dend, integendeel. Wij archivarissen hebben als grondregel geleerd de oorspronkelijke structuur te respec teren behoudens het wegwerken van incidenteel ingeslopen fouten. In deze inventaris is men na de selectie een stap verder gegaan, en zijn ook alle stukken volgens de gedeter mineerde handelingen herordend, ongeacht uit welke van de twaalf archiefblokken -bij elkaar aangetroffen onderling enige samenhang vertonende hoeveelheid archiefbescheiden- deze afkomstig waren. Volgens de klassieke terminologie is hier dus een ordening naar functies, Lexicon nr. 13, gehan teerd en wel in die zin, dat hier sprake is van herordening. Per handeling wordt wel aangegeven, welk organisa tieonderdeel van het ministerie (in hoofdzaak?) met de behandeling van de eronder geplaatste bescheiden was gepubliceerd. Mijn conclusie is dat de secundaire ordening niet volgens archiefvormer is geschied, maar volgens organisatie-onderdeel. Uit welk van de twaalf blokken de bescheiden afkomstig zijn is niet bij de individuele dossier-beschrijvingen opgenomen. Per inventarisnummer is dat wel via een concordans te herlei den, maar het is onmogelijk, om op eenvoudige wijze de oorspronkelijke structuur van het archief terug te vinden. De concordans van inventaris nummers naar paginanummers is daarbij even onmisbaar als omslachtig, al was het maar omdat de paginanum mers niet kloppen met de eigenlijke toegangslijst. Dat laatste geldt overigens ook voor het schema voor de toegangslijst. Het zal wel de bedoeling zijn dat de gebruiker de geautomati seerde toegang hanteert met de nummers van de handelingen, en niet met die van de pagina's. De geautoma tiseerde toegang had nu juist de mogelijkheid kunnen bieden niet alleen de functies of handelingen te clusteren, maar ook de oorspronkelijke samenhang tussen de stukken zicht baar te maken. Of deze met de feitelijke opstelling van de dossiers in de stellingen correspondeert, of zelfs met de volgorde van de beschrijvingen in de toegang is in de geautomatiseer de omgeving van minder belang. In het gebodene moet echter wel de mogelijkheid aanwezig zijn, en dat doet deze toegang niet. Men kan zich afvragen of dit probleem alleen relevant is voor archivarissen, en speciaal voor ouder wetse archivarissen. Ik vind van niet. Een paar zinnetjes in de verantwoor ding vermelden wat er is gebeurd met stukken die geen betrekking hadden op het beleidsterrein begrotingsbeheer: "115,5 meter is bewaard en ca. 20 meter is als vreemd archief afgeschei den. Dit vreemd archief bestaat hoofdzakelijk uit stukken afkomstig van directies werkzaam op andere beleidsterreinen...De stukken ...zijn geretourneerd naar het Ministerie van Financiën". Maar er zijn ook stukken van de afdeling Algemene secretarie en andere niet-uitvoerende afdelingen bewerkt. Dat betekent dat er slechts een rubriek uit die archiefbestanddelen is beschreven, dat er veel meer is dan het hier gepresenteerde èn dat daar mee bovendien enige samenhang kan worden vermoed. Zo is er een voor de hand liggend verband tussen be- grotingstoezicht en -beheer en belastingmaatregelen. Deze toegang stelt de onderzoeker niet in staat deze verbanden te leggen. Ik wens de onderzoeker van welk kaliber dan ook sterkte toe bij het terugvinden van deze samenhang. In feite geeft de toegang alleen maar de mogelijkheid een verkokerd onderzoek in te stellen naar het begrotingsbeheer. Wanneer andere beleidsterreinen van het Ministerie van Financiën zullen zijn bestudeerd en verwerkt, is het m.i. niet meer mogelijk de verbanden met deze andere beleidsterreinen te herstellen. Het gaat niet alleen om een software-probleem (twee of meer inventarissen tegelijk raadplegen is theoretisch en ook praktisch wel mogelijk). Maar ook de RIO's die in feite de inleiding moeten vervangen, gaan niet in op samenhang tussen handeling, organisatie, organisatie onderdeel en administratieve neerslag. De Pivot-methode houdt zich met andere woorden alleen bezig met het hoogste niveau van de context, namelijk dat van de voorwaarden scheppende omgeving. Het inventari seren volgens de Pivot-methode isoleert de handelingen van andere handelingen van hetzelfde organisatie onderdeel en van de wijze waarop hetzelfde of een ander organisatie- Voor ik mij aan een recensie waag wil ik eerst, zoals de Engelsen dat noemen, mijn kleuren aan de mast nagelen. Een dik jaar als onderzoeker bij Pivot heeft mij ervan overtuigd dat de methode institutioneel onderzoek werkt, hoewel op de selectiedoelstelling misschien nog wel wat valt af te dingen. Mijn volgende werkkring als archiefinspecteur heeft mij niet op andere gedachten gebracht. De nu geproduceerde toegang is dan ook wat mij betreft een welkome variatie op de klassieke inventaris. Toch heb ik nog wel enige bezwaren, waarvan het voornaamste de gekozen vorm is. Deze vorm doet het grote voordeel van de Pivot-methode, nl. inzicht in de context, het beleidsproces waarbinnen de neerslag ontstaan is, deels te niet. Het is wel mogelijk om deze context te reconstrueren, maar dat vergt veel geblader in het RIO en BSD. Met andere woorden, er wordt wel erg veel van de onderzoeker gevergd. Een toegang zou gebaseerd moeten zijn op de handelingenlijst uit het RIO, d.w.z. een opsomming van de handelingen in de volgorde zoals ze in (deel)beleidsprocessen voorkomen. Bij iedere handeling zouden nummer, omschrijving, periode en actor moeten worden gegeven, met daaronder een aanduiding van de desbetreffende onderdeel de neerslag van deze handelingen verwerkt. Dit lijkt mij een principieel bezwaar tegen dit instrument dat toch is ontwikkeld voor het toegankelijk maken van informatie ontstaande en ontstaan ten gevolge van werkprocessen, inderdaad, op de werkvloer van functionele ambtenaren en hun collega's bij het secretariaat of centrale archief. Context is op alle niveau's essentieel voor archiefstukken en dat betekent dat deze ook bij de raadpleging van het archief zichtbaar moet blijven. Het woord context acht ik overigens een slijtagegevoelige modeterm. De vakterm, die hiervoor sinds 1962 wordt gehanteerd hoef ik voor vakgenoten niet te herhalen. drs. A.J.M. den leiding neerslag, eventueel geordend per afdeling/ functionaris die de stukken daadwerkelijk ontving of opmaakte. Indien de neerslag nog bij de actoren berust of vernietigd is, zou dat ook moeten worden aangegeven. Het resultaat ziet er dan zo uit: Beleidsproces 1 Handeling 1: Afdeling a Dossier 1 Dossier 2, etc. Handeling 2: bij actor Handeling 3: neerslag vernietigd Handeling 4: Afdeling a Dossier 1 Dossier 2 Afdeling b Dossier 1 Dossier 2 Handeling 5: geen neerslag gevonden Beleidsproces 2, etc.... Op deze manier komt de meerwaarde van de methode institutioneel onder zoek veel duidelijker tot uiting dan in de vorm die nu gekozen is. De onderzoeker weet meteen waar hij de neerslag van een volgende stap in het proces kan vinden; bovendien wordt duidelijk wat niet meer te vinden (vernietigd) is en wélke handeling geen neerslag heeft gehad en dus waarschijn lijk nooit uitgevoerd is. Dat is niet terug te vinden in de huidige toegang. Zie handeling 2 uit het RIO 'Het stellen van regels inzake het overbrengen van bedragen uit het hoofdstuk betreffende de nationale schuld naar andere hoofdstukken van de begroting van uitgaven, wegens rente en aflossing van aangegane leningen. 1940-1945. Actor de minister van Justitie'. Deze handeling komt niet voor in de toegang, omdat er geen neerslag van is. Dat valt te verdedigen met het argument dat de toegang slechts toegang geeft tot de overgebleven neerslag, maar de meerwaarde van institutioneel onderzoek is nu juist, dat deze niet uitgaat van de fysieke neerslag, maar van de handelingen op bepaalde beleidsterreinen. Wil een historicus bijvoorbeeld weten hoe de financiering van kosten van de herstructurering van het gevangenis wezen in 1972 tot stand is gekomen, dan verwijst deze toegang naar handeling 6, 'Het toetsen van wets ontwerpen tot vaststelling van het hoofdstuk van de begroting van uitgaven', onder 'voorstellen van de afzonderlijke ministeries'. Maar misschien is er onder handeling 5, 'Het opstellen van wetsontwerpen tot vaststelling van het hoofdstuk van de begroting van uitgaven waarover deze het beheer voert', bij de desbetreffende minister wel meer of interessanter neerslag te vinden. Of misschien is die neerslag nu juist wel vernietigd. Zonder zowel RIO als BSD kom je hier niet uit. Ik realiseer mij wel dat het wijzigen van de vorm van deze toegangen, nu RIO en BSD al gedrukt zijn, lastig wordt. Maar misschien zou deze toegang helemaal niet gedrukt, maar geautomatiseerd op de studiezaal ter beschikking moeten zijn. Overigens komt de context, hoewel niet perfect, veel beter uit de verf dan bij traditionele inventarissen. Dit is voor de onderzoeker, en dat is toch degene voor wie een toegang gemaakt wordt, een groot pluspunt. Wat dat betreft kan de toegang een succes 100/4 JUNI 1997

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1997 | | pagina 26