bew met basisselectiedocumenten Werk in Door Ingrid Coolen1 21 tiende dossier, met random begingetal, getrokken. Dit levert een veel grotere steekproef op dan de genoemde tweeduizend. Hiermee is het echter wel mogelijk om per periode of per bestand tweeduizend dossiers te onderzoeken en zodoende vergelijkingen te maken. Een systematische steekproef is bij dit bestand mogelijk, omdat er zich geen herhalende patronen in bevinden. De omvang van het bestand zal afnemen van 750 meter tot zo'n 150 meter. Voordat deze praktijkervaringen aan bod komen, is het wellicht wenselijk om in kort bestek het verschil in uitgangspunt van de Pivot-methode aan te geven. Het voert hier echter te ver om er diep op in te gaan. Voor nadere informatie verwijs ik u dan ook naar de literatuur.2 Ander uitgangspunt De klassieke wijze van beschrijven gaat uit van een vernietigingslijst, waarin is vastgelegd welke 'soorten' archiefeenheden vernietigd dienen te worden. Iedere archiefeenheid krijgt aan de hand van deze vernietigings lijst het predikaat 'bewaren' of 'vernietigen', waarbij het eigen inzicht van de inventarisator van Conclusie Een aldus getrokken steekproef voldoet aan de vereisten van het gekozen onderzoeksperspectief. Onderzoeks vragen die buiten dit onderzoeksper spectief vallen, zoals vragen naar bekende personen, zijn er echter niet mee te beantwoorden. Daarnaast wordt de samenhang tussen dossiers onderling verstoord. Het reconstrueren van familieverbanden wordt bijvoorbeeld doorslaggevend belang is. Immers, het gaat in deze lijst niet om individuele archiefstukken, maar om categorieën van bescheiden. Of een archiefeenheid nu wel of niet tot een bepaalde categorie behoort is aan het oordeel van de inventarisator. De nieuwe werkwijze heeft voor de vernietigingslijst het BSD in de plaats gekregen, die per taakgebied van de overheid alle handelingen die tot dit taakgebied behoren, beschrijven. Voor elk van de handelingen is vastgesteld of, en zo ja, hoe lang, de archiefeenhe den die daar betrekking op hebben bewaard moeten blijven. Daardoor stelt de inventarisator zich niet meer de primaire vraag of een archiefeen heid vernietigd dan wel bewaard moet worden, maar op welke handeling de vrijwel onmogelijk. Er blijft dus voor toekomstige onderzoekers genoeg stof over om de selecteur van vandaag te verwensen. Dit lijkt mij echter geen reden om van reductie door middel van een a-selecte steekproef af te zien. archiefeenheid betrekking heeft. De nieuwe werkwijze voegt in feite een extra stap aan het inventarisatieproces toe, namelijk het toekennen van een handeling aan een archiefeenheid. Eén actor, twee organisatie onderdelen Ik baseer mij op de gegevens van de bewerking van vijf overheidsarchieven die tussen 1995 en 1997 plaatsvond. Hierbij waren vier verschillende departementen betrokken en er was voortdurend overleg tussen de CAS, de archiefvormers en de Rijks Archief dienst. De projecten betroffen de beleidsterreinen Algemene Wet- en Regelgeving Rijksbelastingen, Beheer van de Rijksbegroting, Burger luchtvaart, Landinrichting en Arbeids omstandigheden. Als eerste voerde de CAS het project Algemene Wet- en Regelgeving Rijksbelastingen uit. Het BSD telde achttien actoren, dus organen die op het betreffende beleidsterrein actief zijn geweest (hier bijvoorbeeld de Belastingdienst, de Commissie van Drie Deskundigen, de Officier van Justitie, de Hoge Raad der Nederlanden etc) waarvan er uiteindelijk slechts één, de Minister van Financiën, gebruikt werd. De Na de start van Pivot in 1991 zijn op dit moment diverse goed gekeurde Pivot-producten, de zogenaamde Rapporten Institutioneel Onderzoek (RIO) en Basis Selectiedocumenten (BSD), voorhanden. Na jarenlange hoog oplopende discussies over de theorie, is de tijd eindelijk rijp om naar de praktijk te kijken. Sinds 1995 selecteerde en inventariseerde de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) te Winschoten een aantal overheidsarchieven op deze nieuwe wijze: de eerste praktijkervaringen met Pivot-bewerkingen. 20 andere actoren bleven buiten beschou wing omdat de door hen gevormde archiefbescheiden niet onder de werking van de Archiefwet 1962 vielen, niet tot de te bewerken periode behoorden, niet onder de verantwoor delijkheid van de Minister van Financiën vielen of zich niet in de archiefruimte van het Ministerie van Financiën bevonden. Uiteindelijk ging het om twee organisatieonderdelen van het Ministerie, het directoraat- generaal voor Fiscale Zaken en het directoraat-generaal voor de Belas tingen. Van handeling naar neerslag Slechts een gedeelte van het archief van beide organisatieonderdelen, dat 1500 meter omvatte, viel onder de werking van het betreffende BSD; voor de onderdelen personeel en organisatie bestaat nog geen BSD. De delen die hier wel onder vielen, samen 340 meter, bevonden zich verspreid door het gehele bestand. Het was dus noodzakelijk om de oude orde te verstoren en eerst de te bewerken delen af te scheiden. In eerste instantie probeerden wij dit door vanuit één handeling - 'het (mede-)voorbereiden, wijzigen en intrekken van wetten met betrekking tot de heffing van belas tingen (inclusief de voornemens tot wetgeving die niet tot nieuwe wetge ving geleid hebben)' - naar de daarbij behorende neerslag te zoeken. Dit bleek voor de oudere archiefdelen niet de meest efficiënte methode; dossier codes waren niet juist of niet consequent toegepast en de omschrijvingen bleken te summier. Het gevolg was dat we alle dossiers die enigszins relevante neerslag leken te bevatten, moesten bekijken. Deze aanpak maakte het echter onmogelijk alle relevante dossiers te lichten. Of de formulering van de handeling sloot niet aan bij de dossier omschrijving uit het verleden, of deze bestonden vaak slechts uit de aandui ding van het betreffende object of subject (bijvoorbeeld een bepaald bedrijf of persoon), legden geen relatie met de 'wettelijke' grondslag, of de aan het dossier toegekende code was gebaseerd op onderwerp en niet op handeling. Voor recentere archiefbe scheiden, dat wil zeggen die van na 1980, bleek deze methode beter te werken; hier zijn de dossiercodes beter en consequenter toegepast. Op basis van (dossier)omschrijvingen konden we vrij simpel alle relevante archief eenheden lichten. Vervolgens namen we zestien handelingen tegelijk - alle handelingen met betrekking tot de totstandkoming en uitvoering van internationale verdragen - en zochten hierbij de relevante archiefeenheden. Hier bleek het hele archief van de directie Internationale Fiscale Zaken onder te vallen. Aangezien de oude toegang per directie was ingedeeld werkte deze methode heel snel. Toch zijn we uiteindelijk overgestapt op de methode waar je vanuit de neerslag werkt en bij iedere archiefeenheid de bijbehorende handeling zoekt. Abstractieniveau en kennis van taakgebied Bij het tweede en derde project, respectievelijk Rijksbegroting en Burgerluchtvaart, hebben we eveneens eerst geprobeerd middels handelingen de daarbij behorende neerslag op te sporen. Deze relatie bleek makkelijker te leggen, als in de neerslag is aangege ven op grond van welk wetsartikel de handeling plaatsvond. Was er echter sprake van een grotere beleidsvrijheid of er werd niet aangegeven op grond waarvan bepaalde beslissingen genomen waren, gaf dat problemen. Bovendien hielden de bestaande dossierinventaris sen de volgorde van de codes aan, maar in de depots stonden de archiefeenheden vaak numeriek geordend. Hierdoor kost het lichten van dossiers veel tijd. Een laatste conclusie die ik nog wil trekken naar aanleiding van de hierboven beschreven methode, is dat het werken vanuit de handelingen naar de neerslag, van de inventarisator een veel hoger abstractieniveau en een behoorlijke kennis van het taakgebied waartoe de beschreven handelingen behoren vraagt. Deze ervaringen hebben ertoe geleid dat de CAS bij alle volgende projecten vanuit de archiefeenheden op zoek ging naar de bijbehorende handelingen. Deze methode blijkt tot nu toe in de praktijk het meest efficiënt te werken. Daarbij wil ik opmerken dat ook bij deze methode het abstractieniveau hoger ligt dan bij de klassieke wijze van inven tarisatie. De bewerking in de praktijk Na het afscheiden van de archief eenheden begint het eigenlijke werk van het toekennen van handelingen eraan en het beschrijven van die eenheden die op grond van de toegekende handeling de waardering 'bewaren' meekrijgen. Het vinden van de juiste handeling is bij deze methode het grootste probleem. Niet bij alle handelingen uit het BSD is ook De CAS en de praktijk van archiefbewerking (foto: Friedel Tahl) 100/4 juni 1997

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1997 | | pagina 11