MEDIA
BOEK
Gerard Boon e.a., Het Me-
diaboek. Hoe kom je in de
media? uitgave Instituut
voor Publiek en Politiek,
Alphen aid Rijn 1996, 10e
geheel herziene druk).
42
Gids voor genealogisch onderzoek in Amsterdam Amster
dam, Gemeentearchief, 1996) 34 pp. Handleiding voor hui
zenonderzoek in Amsterdam (Amsterdam, Gemeentearchief,
1996) 39 pp. HarrieJan Metselaars, Aletha Steijns (samen-
st.), Zoekwijzers 1 t/m 4 ('s-Gravenhage, Rijksarchiefdienst,
43
slaan; daarin licht Porck de praktische
toepassing van de diverse methoden
toe. Want de keuze voor een methode
wordt mede bepaald door kosten, vei
ligheid voor personeel, uitbesteden of
zelf uitvoeren. Zo kan het Bookkeeper-
systeem bijvoorbeeld in het eigen ge
bouw geplaatst worden, dus zonder
risico's van transport en uitbesteding.
Dit systeem heeft niet veel ruimte
nodig, het proces is goed contro
leerbaar en het personeel hoeft er niet
hoog opgeleid voor te zijn.
De evaluatie heeft de vorm van een
overzichtelijke discussie op papier (en
wel zuurvrij volgens de ANSI Z39.48-
1992 norm) (17). De problemen van
massaontzuring zijn herleid tot vier
discussieonderwerpen: de noodzaak
van een voorselectie, de bijdrage van
ontzuring aan de permanente houd
baarheid van papier, de tegenzin van
instituten om tot massaontzuring over
te gaan en tenslotte de plaats van
massaontzuring binnen het gebied van
de conservering. Het derde discussie
punt wil ik toelichten. De twijfel of
tegenzin is niet alleen verklaarbaar
door gemis aan wetenschappelijke ken
nis van massaontzuring. Er zijn
instituten die menen dat een ontzu-
ringsbehandeling kan leiden tot een
verandering van de intrinsieke waarde
van hun objecten. Deze gedachte leeft
vooral bij beheerders van bibliotheken
die boeken niet alleen als informatie
dragers zien. Het boek is (vaak) uniek
en elke behandeling kan een verande
ring aan boekband of boekblok te
weegbrengen die de intrinsieke waarde
van dit object vermindert. Als restau
rator onderschrijf ik deze visie; ook de
ethische code (IS) die ik als restaurator
heb ondertekend, maakt melding van
deze problematiek. De archiefwereld
heeft minder moeite met de beslissing
"ja, ontzuren". Archivisten zien de
veelal losse stukken als informatie
dragers en meer niet. Zij hebben meer
dan andere instituten hun nek uitge
stoken voor massale ont-zuring. Voor
een deel tevergeefs, want AKZO heeft
in 1994 de plant in Houston gesloten
vanwege het gebrek aan commerciële
vooruitzichten. Dat betekende het
einde van het wondermiddel DEZ.
Porck wil met dit rapport de collectie
beheerders oproepen tot een actieve
deelname aan de discussie. Een af
wachtende houding staat de aanpak
van zure collecties in de weg. Omdat
voor elke behandelingsmethode een
voorselectie voor het te behandelen
bestand wordt vereist, is het is zinvol
deze nu te maken.
Pauline Ringsrestaurator Rijksarchief in
Noord-Holland)
gerard boon
kees brants
jochum de graaf
HOE KOM JE IN DE MEDIA
persberichten persconferenties
publiciteitsplan wat is nieuws
contacten met journalisten
media in nederland internet
interviews direct reageren
klachten adressen
Ieder archivaris maakt het mee, een
ontdekking van een belangrijk docu
ment, een sensationele aanwinst, een
archief van een toonaangevend bedrijf
dat overgedragen wordt. Dat zou de
wereld, of ten minste de potentiële
gebruikers, toch moeten weten. Hoe
krijg je de aandacht gevestigd op je
tentoonstelling of publicatie en hoe
trek je belangstelling als er een archief
of een verzameling is geïnventariseerd?
In een tijd waarin het Archief het ka
rakter had van een naar binnen
gekeerd instituut, stelde een archivaris
zich deze vragen veel minder. Tegen
woordig is dat wel anders. Het Archief
maakt deel uit van de maatschappij
zelf en moet om te overleven, commu
niceren. De mentaliteit verandert dan
ook langzamerhand van een gesloten
naar een open houding. Ook de archi
varis heeft te maken met de identiteit
en het imago van zijn instelling. Hoe
ga je daar mee om, niet alleen passief,
maar ook actief. Anders gezegd, hoe
kan je 'het lot' een handje helpen? Het
zoeken naar 'free publicity' is een van
de middelen. Er zijn ook andere moge
lijkheden: bijvoorbeeld relatiemanage-
ment (actief beheer van contacten met
geselecteerde doelgroepen, zoals ge
bruikers, geldschieters, collega-instel
lingen, personeel/producenten) en
marketing (wie zijn je gebruikers,
kennis van de markt).
Ik beperk mij hier tot, zoals dat heet,
'de media van anderen'. Een 'eigen
medium' is bijvoorbeeld een folder.
Daarvan kun je inhoud en vorm zelf
bepalen. Dat gaat niet helemaal op als
je er een krant bij haalt. Dan komen er
heel wat onberekenbare factoren bij.
Het boekje legt uit welke. Een van de
basisvoorwaarden is dat het nieuws
moet zijn. Hoe het nieuws gebracht
wordt, hangt samen met om wie of
wat het gaat. Is het dichtbij of veraf, is
het actueel, staat het op de agenda, is
het negatief of afwijkend?
Het prettig leesbaar boekje heeft der
tien hoofdstukken en doet uit de
doeken hoe het nieuws tot stand komt.
Een behoorlijk geactualiseerd hoofd
stuk schetst het medialandschap in
Nederland, inclusief Sport 7(!). Dat
medialandschap verandert overigens
met de dag, maar een pré van dit
boekje is dat het dat inzichtelijk
maakt. Of je er praktisch mee uit de
voeten kunt is een tweede. Dat brengt
me tot het cloel van het boekje. Op de
kaft staat met grote letters de aan
beveling: 'hoe kom je in de media'. In
het voorwoord staat echter dat het niet
om de vraag gaat hoe kom ik in de
media, maar hoe ga ik met ze om; iets
bescheidener dus, maar ook heel nut
tig. Juist bij de praktische informatie
schiet het boekje mijns inziens hier en
daar wat tekort: een communicatieplan
is toch echt iets anders dan een acti
viteitenplan op communicatiegebied.
Het hoofdstuk over het maken van een
persbericht is daarentegen weer heel
instructief. Het geeft veel praktische
tips over de omgang met journalisten
tot en met het gebruiken van fax en e-
mail. Daarbij bekroop mij soms wel
het gevoel dat de schrijvers twijfelen
aan het kennisniveau van hun publiek.
Over klachten hoe journalisten de
gegevens uiteindelijk publiceren, is het
boekje niet erg duidelijk. Je kunt beter
van te voren vragen of je de tekst mag
inzien. Daar zijn zowel de journalist als
de instelling meer mee geholpen dan
achteraf proberen de zaak gerectifi
ceerd te krijgen. De lezer houdt daar
van altijd iets negatiefs over en een
eenmaal gevormde mening is zeer
moeilijk te beïnvloeden.
Soms komen de media naar jou toe.
Dat kan zijn omdat ze vinden dat er
nieuws (in positieve zin) te melden is.
De aanleiding kan ook wel eens heel
vervelend zijn: inbraak, diefstal, brand,
wateroverlast, noem maar op. Hoe
Gedurende de afgelopen decennia zijn
de aantallen bezoekers op de studie
zalen van archiefdiensten enorm
gestegen. Die toename heeft uiteraard
consequenties voor de dienstverlening.
Het raadplegen van diverse bestanden
is door fotokopiëring of microverfil
ming eenvoudiger geworden en men
kan steeds meer gebruik maken van
gegevens in gedigitaliseerde vorm.
Door indices op vaak geraadpleegde
archiefbescheiden te vervaardigen,
heeft de archiefwereld talrijke onder
zoekers aan zich verplicht. Het doet er
daarbij weinig toe of de hobbyende
genealoog, de amateuristische ge
schiedvorser of de vakhistoricus van
het klapperwerk profiteren. Plezier en
nut gaan trouwens vaak samen.
Archiefdiensten hebben niet alleen te
maken met toegenomen aantallen
bezoekers, maar ook met toegenomen
moet je dan handelen om de immate
riële schade zoveel mogelijk te beper
ken? 'Crisis-pr', heet dat tegenwoor
dig. Het boekje geeft een aantal
voorbeelden, maar elke zaak is toch
weer uniek. In de eerste gevallen zul je
de communicatie samen met de politie
af moeten stemmen. Wie zegt wat?
Heb je alle feiten op een rijtje? Ook in
zulke situaties is een goede coördinatie
zeer belangrijk. In het boekje zijn
hierover wel een paar tips te vinden,
maar er zou best eens een apart
hoofdstukje aan toegevoegd kunnen
worden bij de volgende druk. Achter
in het boekje is een zeer uitgebreide
lijst van schriftelijke media, van radio
en tv, gerangschikt naar provincie,
opgenomen. Maar het voor archivaris
sen belangrijke (geschiedenis)program-
ma OVT van de VPRO staat er bij
voorbeeld niet in. Niet zo heel erg,
want voor elk Archief geldt dat het
zijn eigen relatienetwerk (inclusief
journalisten) moet opbouwen. Dat be
tekent dat je je af moet vragen welke
aantallen bronnen. Als een eerste
handreiking aan de bezoekers zijn
talrijke diensten onderzoeksgidsen
gaan uitgeven waarin zowel de aard
van het onderzoek als het type bron
nenmateriaal centraal kunnen staan.
UJenjKtoijcóops/x^is
krant, welk radio- of tv-programma
het meeste effect sorteert. Schieten
met een kanon is vaak niet effectief,
scan-nen en selecteren is de boodschap.
Na het lezen van het boekje ben je je
bewust dat er veel voetangels en klem
men in het communicatievak zitten,
maar dat hoeft je niet te ontmoedigen.
Ook het verwerven van 'free publicity'
kost tijd en dus geld. Het boekje is
beslist een aanrader voor wie zich naast
zijn vakgebied wil oriënteren op het
communicatievak. Nog beter zou het
zijn eens te kijken naar een goede op
leiding. Die zijn er in allerlei soorten
en maten: communicatie voor over
heidsinstellingen (srm), voorlichting en
pr, gegeven door hogescholen en parti
culiere instellingen. Die (part time)
opleidingen kunnen een schooljaar
duren, maar dan heb je ook een waar
devol diploma. Anderen zijn veel
korter en hebben meer het karakter
van een oriëntatie. Aan u de keus.
(André Hirs, voorlichter Gemeentearchief
Amsterdam)
Als een voorbeeld van het eerste kun
nen de in 1996 door het Gemeente
archief van Amsterdam uitgegeven
'Gids voor genealogisch onderzoek in
Amsterdam' en 'Handleiding voor
huizenonderzoek in Amsterdam'
dienen. Beide deeltjes beschrijven op
een heldere en overzichtelijke wijze de
overstelpende hoeveelheid bronnen die
Amsterdam rijk is. De verschillende
paragrafen worden voorafgegaan door
algemene informatie over het Ge
meentearchief en afgesloten met
plattegronden van de verschillende
studiezalen. Een aantal vaktermen
wordt verklaard en in beide delen is
een - uiteraard beperkt - literatuur
overzicht opgenomen. Jammer is dat in
de genealogische gids niet nadruk
kelijk is gewezen op de eerste stap die
een beginnend genealoog moet doen,
namelijk nagaan of er reeds genealo
gisch onderzoek naar zijn of haar fa
milie is gepubliceerd. Die stap is voor
veel mensen minder vanzelfsprekend
dan het lijkt.
Deze Gids is een verbeterde versie van
een voorganger uit 1989. Niet in alle
opzichten is de tekst evenwel bijge-
100/4 MEI 1997