tropometris
signalementen in het
archief Veenhuizen
door E.J. Brink
In het Rijksarchief van Drenthe te Assen bevinden zich in het archief van
de Rijkswerkinrichting Veenhuizen ruim vijfduizend 'antropometrische
signalementskaarten'. Onlangs zijn deze kaarten op microfiches gezet,
waardoor deze bijzondere bron gemakkelijker toegankelijk is geworden.
De belangstelling is groot, met name onder genealogen. De minutieuze
registratie van de 'verpleegden' - duizenden landlopers en kleine crimi
nelen uit het hele land - begon precies honderd jaar geleden en eindigde
tamelijk abrupt in 1901. Dat de kaarten niet in eerste instantie bedoeld
waren om het nageslacht te plezieren is duidelijk. Wat was dan wel de
oorspronkelijke bedoeling? Een ontstaansgeschiedenis.
14
Sociale verdediging
Criminele antropologie
Nulnummer augustus 1996
15
In 1895 bepleitte G.A. van Hamel, hoog
leraar strafrecht in Amsterdam, in het po
pulair wetenschappelijk tijdschrift Eigen
Haard de invoering van een stelsel van men-
schenmeting en menschenherkenning, zoo
vernuftig, eenvoudig en nuttig, dat men in
zijn soort volmaakt mag noemen'. Hij ver
wees naar het baanbrekende werk van
Alphonse Bertillon (1853-1914), die als
ambtenaar van de prefectuur van politie in
Parijs sinds 1879 experimenteerde met een
identificatiemethode op basis van lichaams
metingen.
Bertillon werd als klerk al gefascineerd door
het probleem van de identificatie van recidi
visten. Sinds de afschaffing in 1832 van het
brandmerken van gevangenen beschikte
Frankrijk als een van de weinige Europese
landen over een uitgebreid politiearchief, de
cahiers judiciaires. Erg praktisch bleken deze
archieven niet. Vooral het subjectieve karak
ter van de signalementen vormde een pro
bleem. Bovendien maakte de toegankelijk
heid van het archief het vrijwel onmogelijk
om uit de talloze persoonsbeschrijvingen het
signalement van de gezochte persoon te
lichten. De fotografie bracht enige verbete
ring, maar was geen oplossing. De eigenzin
nige Bertillon werkte in stilte aan totaal
nieuw systeem om beide problemen te
ondervangen. Hij ging uit van de veronder
stelling dat het menselijk beendergestel na
volwassenheid niet meer veranderde, waar
door het individu als het ware werd geco-
De verschillende stadiën der lichaamsmeting volgens het stelsel Bertillon.
Tusscben 5 en 6 is door Beutillon bijgevoegd het meten van den grootsten
horizontalen afstand tusschen de jukbeenderen (zie figuren 16 en 17) in
plaats van de breedte van het rechteroor.
De verschillende stadia van lichaamsmeting
deerd door zijn eigen afmetingen. Op dit
eenvoudig theoretisch principe bouwde hij
een even ingenieuze als ingewikkelde iden
tificatiemethode.
Zijn antropometrische methode was be
doeld om de 'code' van het individu te
kraken. Op een zolderkamer van het Paleis
van Justitie was hij begonnen met het ont
werpen van uiterst nauwkeurige meetappa
ratuur. Vervolgens zocht hij naar een me
thode om het menselijk lichaam volledig in
kaart te brengen, wat uiteindelijk resulteer
de in een systematische classificatie van in
totaal elf metingen, waaronder de lichaams
lengte, de breedte van het hoofd, de lengte
van de onderarm, de grootste horizontale
afstand tussen de jukbeenderen, de lengte
van de linkervoet en middelvinger en ten
slotte het rechteroor. Vooral het oor kreeg
een bijzondere waarde als middel tot identi
ficatie.
Al snel bleek dat het individu niet in getal
len alleen te vangen was. Met een vergis
sing van enkele millimeters viel het hele
stelsel in duigen. Aanvullende gegevens
waren daar-om noodzakelijk, waarop de
antropometrische signalementskaart werd
uitgebreid met een reeks met-kwantitatieve
beschrijvingen. Het ritueel van de metingen
- voor de geoefende ambtenaar duurde het
niet langer dan vijf minuten - eindigde in
de donkere kamer waar hij de face en en profil
gefotografeerd werd. De 'antropometrische
signalementskaart' werd door zijn drie com
ponenten - de metingen, de
aanvullende beschrijvingen en de
foto's - een portrait parlé, een
gesproken portret.
Bertillons herziene Instructions
signalétiques uit 1893 kan be
schouwd worden als het eind
resultaat van zijn experimenten.
Naast een technische-theore-
tische verantwoording, was een
ruime plaats toegekend aan een
album met afbeeldingen van
honderden neuzen en oren.
Verder bevatte het instructies
voor de plaatsbepaling van de
signalements des marques par-
ticuliers' als tatoeages en litte
kens en een uitgebreide iris-
kaart' ter bepaling van de kleur
van de ogen.
Met het opmaken van het signa
lement van de verdachte, het
bertilloneren, werd het eerste
deel van het stelsel voltooid.
Voor het uiteindelijke doel, de
identificatie van het delinquente
Het fotografisch 'atelier' in Parijs
individu, was echter meer nodig. Een cru
ciale rol was weggelegd voor het archief
waarin de kaarten werden ondergebracht.
Hoe ging dit in zijn werk? Bertillon ging
uit van de praktijk: Als duizend mensen een
lengte hebben van 1.82, hoeveel van deze
duizend hebben dan een hoofd hebben van
187 mm en 153 mm breed? De kaarten
werden in het archief gerangschikt op grond
van de lichaamsmetingen. Het geheel
bestond uit drie compartimenten, die ieder
op hun beurt waren onderverdeeld in 7
klassen, waardoor 5103 onderverdelingen
(zie illustratie) ontstonden, waarin ieder
individu ondergebracht. De foto's en de
vingerafdrukken op de signalementskaart
hadden slechts herkenning ten doel. Het
onomstotelijk bewijs voor de identiteit van
de arrestant, werd geleverd de 'filterende'
werking van het archief. Een vergelijking
met de Universele Decimale Code (U.D.C) -
die overigens niet voor niets in dezelfde tijd
werd ontwikkeld - dient zich aan. (met het
verschil dat hier niet de menselijke kennis
werd gearchiveerd, maar de mens zelf).
Van belang is de politieke context waarin
deze identificatiemethode tot ontwikkeling
kwam. Bertillon was voor de Franse autori
teiten de juiste man op de juiste plaats. In
het verhitte klimaat van de wankele Derde
Republiek stond de bestrijding van de 'on
verbeterlijke crimineel', de recidivist, hoog
op de politieke agenda. Het is opvallend dat
pas zo laat in de geschiedenis de behoefte
ontstond aan een praktische methode om
iemands identiteit vast te leggen. Tot ver in
de negentiende eeuw bleef het met enige
kunstgrepen mogelijk om een nieuwe iden
titeit aan te nemen. In de periode tussen
1870 en 1880 kwam hierin verandering.
De angst voor een proletarische revolutie
die de Parijse Commune teweeg had ge
bracht, versterkt door de alarmerende mis
daadstatistieken, vroegen om een sterkere
controle van de staat op zijn burgers. De
politiearchieven werden zo een belangrijke
schakel in het centralisatieproces van de
Franse natie.
De sociale onrust ging gepaard met politie
ke verharding. Met de definitieve vestiging
van de republiek in de overgangsperiode na
de rampzalige Frans-Pruisische oorlog,
groeide de verdeeldheid. De Opportunisten
onder aanvoering van Jules Ferry verzetten
zich tegen de meer hervormingsgezinde
aanhangers van Georges Clémenceau. De
conservatieve overwinning van 1885 was
mede te danken aan de vlijmscherpe reto
riek tegen de classe dangereuse. In de 'republi
keinse' staatsopvatting van de Opportunis
ten werd recidive gelijkgesteld aan anarchie.
Niet voor niets bevonden zich onder de
communards veel recidivisten, stelde de
strafrecht-specialist Joseph Reinach.
Noodzakelijk was een defense sociale, door
partij-ideologen geformuleerd als 'de col
lectieve uitoefening van het recht van het
individu op zelfverdediging'. René Wal-
deck-Rousseau, de latere minister van bin
nenlandse zaken in het tweede kabinet
Ferry, kwam met concrete maatregelen. In
zijn eigen krant La réforme de Paris beloof
de Waldeck-Rousseau de stad te bevrijden
van de 'natuurlijke perversie' van het leger
van anarchisten, recidivisten. In 1885 volg
de een politieke vertaling; recidivisten werd
voortaan levenslange verbanning naar
Nieuw-Caledonië of Frans-Guyana in het
vooruitzicht gesteld. Deze verbanningswet
geving werd opgevat als een maatregel van
'sociale hygiëne' tegen de 'epidemie van de
recidive'.Misdaad, radicale politiek en waan
zin hadden in de ogen van tijdgenoten een
diepere oorzaak dan de economische de
pressie; het waren symptomen van een on
afwendbaar biologisch verval van de Franse
natie. Overal openbaarde zich dit verval: in
de oververfïjnde levenswijze van de elite, in
de door alcohol en geslachtsziekten geteken
de massa, in de dalende geboortecijfers en in
het hectische moderne leven. In tal van we
tenschappelijke en culturele beschouwingen
was 'degeneratie' de verklaring die al deze
oppervlakteverschijnselen met elkaar in ver
band bracht. Ook Alphonse Bertillon had
zijn aandeel in het in medisch-psychiatri-
sche termen gegoten cultuurpessimisme.
Mensen hebben geen kinderen omdat ze
geen kinderen willen. Het moederschap
dwingt niet langer respect af, waarschuwde
hij. Als Frans nationalist werd het zijn taak
om de lieden die het nationale verval be
lichaamden - de recidivisten en de anonieme
leiders van de roerige massa - in kaart te
brengen.
Al eeuwen werden zwervers en vagebonden
beschouwd als een bedreiging voor de so
ciale orde. In de negentiende eeuw groeide
echter ook de fascinatie. Met Darwins
nieuwe visie op het ontstaan van de wereld
nam ook de wetenschappelijke belangstel
ling voor deze 'stedelijke wilden' toe. In
Engeland verscheen in 1861 London labour
and the London poor, waarin Henry May-
hew, waarin het stedelijk proletariaat afge
schilderd werd als een nomadische stam met
een eigen taal en eigen rituelen. Achter de
fagaden van de geïndustrialiseerde wereld
gingen resten van een primitieve wereld
schuil; de afstand tussen het proletariaat en
de Polynesiërs bleek niet zo groot.
Voor sociale wetenschappers ging een nieu
we wereld open. Naast 'degeneratie' werd
'atavisme' - de regressie van de mens naar
een vroeger stadium van de evolutie - een
geliefd verklaringsmechanisme. 'Zij spreken
anders omdat ze anders voelen. Zij spreken
als wilden, omdat zij wilden zijn temidden